-
1 langsam
-
2 långsam
1) laat2) vergevorderd3) langzaam -
3 langsam schalten
traag, langzaam van begrip zijn -
4 der Zug fährt langsam an
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > der Zug fährt langsam an
-
5 immer hübsch langsam
immer hübsch langsam!doe maar kalmpjes aan! -
6 immer langsam voran
immer langsam (voran)!kalm aan maar! -
7 immer schön langsam
immer schön langsam!kalmpjes, zachtjes aan! -
8 Begriff
Begriff〈m.; Begriff(e)s, Begriffe〉♦voorbeelden: -
9 Groschen
Groschen〈m.; Groschens, Groschen〉1 (Duits) tienpfennigstuk, 10 pfennig ⇒ Duits dubbeltje3 〈 Oostenrijk〉Oostenrijkse cent, een honderdste schilling♦voorbeelden:ein schöner, hübscher Groschen • een aardig centje, stuivertje〈informeel; schertsend〉 seine paar Groschen zusammenhalten • op de dubbeltjes letten, passendas ist keinen Groschen wert • dat is geen dubbeltje, cent waard¶ 〈 informeel〉 endlich ist bei ihm der Groschen gefallen! • eindelijk heeft hij het door, gesnapt, begrepen! -
10 anfahren
anfahren1 beginnen te rijden, te varen2 (komen) aanrijden, (komen) aanvaren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanrijden, aanvaren ⇒ overrijden3 rijden naar, varen naar4 af-, toesnauwen♦voorbeelden: -
11 dafür
♦voorbeelden:4 sie arbeitet langsam, dafür umso gründlicher • ze werkt langzaam, daarentegen des te grondiger -
12 hübsch
-
13 immer
immer♦voorbeelden:immer während reden • onafgebroken, onophoudelijk praten〈 informeel〉 immer ich! • ik ben altijd het haasje!eins ist immer schöner als das andere • het een is nog mooier dan het anderimmer zwei auf einmal • met twee tegelijkauf immer • voor altijdimmer und immer • steeds maar weerwie immer • zoals altijdwie immer es dir gehen mag • hoe het je ook gaat3 was treibst du denn immer? • wat voer jij eigenlijk uit?immer langsam (voran)! • kalm aan maar!so schnell er immer konnte • zo snel hij maar (enigszins) konnur immer zu! • en nu aan het werk!〈 informeel〉 immer zu! • erop af! -
14 schalten
schalten♦voorbeelden:die Ampel schaltete auf Grün • het (verkeers-, stop)licht sprong op groenschalten und walten • heer en meester zijnnach Belieben schalten und walten • doen en laten wat men wiljemanden schalten und walten lassen • iemand de vrije hand laten, iemand laten begaan, betijen3 langsam schalten • traag, langzaam van begrip zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 inlassen, invoegen ⇒ tussenschuiven
См. также в других словарях:
langsam — langsam … Kölsch Dialekt Lexikon
Langsam — Langsam, er, ste, adj. et adv. ein Wort, welches eine Eigenschaft der Bewegung ausdruckt, in einer gegebenen Zeit einen geringern Raum durchlaufend als ein anderes Ding, als gewöhnlich ist, oder als es die Umstände erfordern; im Gegensatze des… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
langsam — Adj. (Grundstufe) mit niedrigem Tempo, nicht schnell Beispiel: Das Auto fuhr immer langsamer. Kollokationen: langsamer Prozess langsam sprechen langsam Adj. (Aufbaustufe) nicht schnell denkend, schwerfällig Synonyme: umständlich, saumselig (geh.) … Extremes Deutsch
langsam — Adj std. (8. Jh.), mhd. lancsam, ahd. langsam, as. langsam Stammwort. Auch ae. langsum, also vielleicht schon westgermanische Bildung. Die alte Bedeutung ist lange dauernd . Sie wird beeinflußt von dem danebenstehenden ahd. langseimi, mhd.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
langsam — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Bsp.: • Er mag keine langsamen Wagen. • Er ist ein langsamer Fahrer. • Geben Sie Namen, Adressen und Nummern langsam und sorgfältig durch. • Das ist ein langsames Auto … Deutsch Wörterbuch
langsam — 1. Könnten Sie bitte etwas langsamer sprechen? 2. Es wird langsam kalt. Es wird Herbst … Deutsch-Test für Zuwanderer
langsam — 1. ↑doucement, 2pomadig, 2. ↑adagio, ↑lentamente, lentement … Das große Fremdwörterbuch
långsam — • långsam, trög, dröjande, sölig, släpig, lusig, maklig, senfärdig … Svensk synonymlexikon
Langsam — 1. Alles werde langsam begangen, ausgenommen das Flöhefangen. – Gaal, 1069. Engl.: Nothing must be done hastily, but killing of fleas. (Gaal, 1069.) It.: Niuna cosa in fretta se non pigliar pulici. (Gaal, 1069.) 2. Besser langsam (spät) als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
langsam — Zeit vergeudend; gemächlich; träge; lahm; behäbig; bedächtig; mit der Zeit; schleichend; in kleinen Schritten; zeitweise; allmählich; nach und nach; … Universal-Lexikon
langsam — lạng·sam Adj; 1 mit geringer Geschwindigkeit ↔ schnell <das Tempo, die Geschwindigkeit, die Fahrt; ein Rennen; ein Prozess, ein Vorgang>: Gegen Ende des Rennens verließen ihn die Kräfte, und er wurde immer langsamer; langsam und vorsichtig … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache