-
1 ceiling
-
2 deck
n. dek, verdieping, étage ; een pak kaarten--------v. scheepsdek; met een laag bedekken; (ver)sieren, tooiendeck1[ dek] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (tape/cassette)deck♦voorbeelden:below deck(s) • benedendeksbetween decks • tussendekson deck • aan dek————————deck2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 overhead
adj. algemene onkosten; algemeen; boven het hoofd--------adv. (hoog) in de lucht, boven het hoofd--------n. algemene kosten (ook in computers); algemene uitgaven; (in computers) toegevoegde informatie aan de informatie op het netwerk zodat deze de juiste bestemming bereiktoverhead1————————overhead2♦voorbeelden:overhead railway • luchtspoorweg2 overhead charges/expenses • overheadkosten, vaste bedrijfsuitgaven————————overhead3〈 bijwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский