-
1 deck
n. dek, verdieping, étage ; een pak kaarten--------v. scheepsdek; met een laag bedekken; (ver)sieren, tooiendeck1[ dek] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (tape/cassette)deck♦voorbeelden:below deck(s) • benedendeksbetween decks • tussendekson deck • aan dek————————deck2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 beautify
v. verfraaien, versieren, mooi maken[ bjoe:tiffaj] 〈 beautified〉1 verfraaien ⇒ (ver)sieren, mooi maken -
3 ornament
n. ornament; sieraad--------v. versieren; decorerenornament1[ o:nəmənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————ornament2〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: ornamentation〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский