Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

weggooien

Толкование Перевод

1 throw away

weggooien, wegwerpen, wegsmijten; verspillen

throw away

1 weggooien

2 verspelen ⇒ missen

3 vergooien

♦voorbeelden:

2   throw away a chance • een kans verspelen

3   throw one's money away on • zijn geld weggooien aan

     she has thrown herself away on an unworthy man • ze heeft zich vergooid aan een waardeloze vent

English-Dutch dictionary > throw away
2 throwing away

weggooien,wegdoen

English-Dutch dictionary > throwing away
3 discard

n. weggegooid voorwerp, afdankertje
--------
v. weggooien, kwijtraken, afvallen

discard¹

[ diska:d]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 kaartspel〉afgegooide/geëcarteerde kaart

2 〈 benaming voor〉wat/wie wordt weggedaan/weggestuurd ⇒ afdankertje

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 afval ⇒ afgedankte rommel

————————

discard²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉〈 kaartspel〉

1 afgooien ⇒ ecarteren; 〈 in het bijzonder〉 niet bekennen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zich ontdoen van ⇒ weggooien, afdanken

♦voorbeelden:

1 discard one's old school things • zijn oude schoolspullen wegdoen

English-Dutch dictionary > discard
4 throw out

afwijzen; weggooien

throw out

1 weggooien ⇒ wegdoen

2 verwerpen ⇒ afwijzen

3 uiten ⇒ suggereren

4 geven ⇒ uitzenden

5 in de war brengen

6 wegsturen ⇒ eruit gooien

7 te voorschijn brengen

♦voorbeelden:

4   throw out heat • warmte uitstralen

5   now all our calculations are thrown out • nu zijn al onze berekeningen fout

7   the trees are already throwing out young leaves • de bomen zijn al aan het uitlopen

English-Dutch dictionary > throw out
5 baby

adj. baby, klein, jong
--------
n. baby
--------
v. verwennen, als baby behandelen

baby¹

[ beebie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: babies〉

1 baby ⇒ zuigeling, kleuter

2 jongste ⇒ benjamin

3 〈 figuurlijk〉 klein kind ⇒ kinderachtig persoon

4 jong 〈 van dier〉

5 schatje

6 〈 informeel〉 persoon ⇒ zaak

♦voorbeelden:

6   that's your baby • dat is jouw zaak/probleem

¶ 〈 figuurlijk〉 throw the baby out with the bathwater • het kind met het badwater weggooien

     〈 figuurlijk〉 be left carrying/holding the baby • met de gebakken peren blijven zitten

————————

baby²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 kinder-

2 klein ⇒ jong

3 kinderachtig

♦voorbeelden:

2   baby elephant • babyolifant

————————

baby³

〈werkwoord; babied〉〈 informeel〉

1 als een baby behandelen ⇒ vertroetelen

English-Dutch dictionary > baby
6 bung

n. (jargon) sterke drank verkoper; kurk, dichten
--------
v. weggooien; dichtstoppen

bung¹

[ bung] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 stop ⇒ kurk, afsluiter

————————

bung²

〈 werkwoord〉

1 (dicht/af)stoppen ⇒ dichten, (af)sluiten 〈 met kurk〉

2 〈Brits-Engels; informeel〉 keilen ⇒ gooien, smijten

3 proppen ⇒ drukken, persen

→ bung up bung up/

English-Dutch dictionary > bung
7 cast away

weggeworpen; gestrand {een schip}

cast away

1 aan land zetten 〈 schepeling, als straf op verlaten kust〉

2 verwerpen ⇒ afwijzen

3 weggooien

♦voorbeelden:

1 be cast away • (moederziel) alleen achterblijven; 〈 in het bijzonder na een schipbreuk〉 aanspoelen 〈 op een onbewoond eiland〉

3 cast away one's life • zijn leven vergooien

English-Dutch dictionary > cast away
8 cast off

afgeworpen; verstoten, afgedankt; losgelaten; afgekant

cast off

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 〈 scheepvaart〉 (de trossen) losgooien

2 〈 breien〉 minderen ⇒ afhechten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 van zich werpen ⇒ weggooien 〈 kleren〉

2 afdanken ⇒ aan de kant zetten

English-Dutch dictionary > cast off
9 cast out

v. weggooien; verstoten, verjagen, uitdrijven uit een groep of gemeenschap

cast out

〈 meestal passief〉

1 verstoten ⇒ verjagen, uitdrijven

English-Dutch dictionary > cast out
10 cast

n. een groep acteurs (die deelnemen in een toneelstuk of musical); gips; scheel kijken
--------
v. gooien, werpen; vastzetten; nonsens vertellen

cast¹

[ ka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 worp ⇒ gooi

2 〈 benaming voor〉 iets wat geworpen wordt ⇒ lijn 〈 met kunstvlieg als aas〉; braakbal; afgeworpen huid

3 gietvorm ⇒ model; afdruk

4 gipsverband

5 neiging ⇒ hang, zweem(pje)

6 hoedanigheid ⇒ kwaliteit, aard; uitdrukking, uiterlijk 〈 van gezicht〉

7 〈 werkwoord enkelvoud of meervoud〉 bezetting 〈 van film, toneelstuk e.d.〉 ⇒ cast, rolverdeling

♦voorbeelden:

6   cast of mind • geestesgesteldheid

7   an all-star cast • een sterbezetting

————————

cast²

〈 cast, cast [ka:st]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zijn hengel uitwerpen

2 de doorslag geven ⇒ beslissend zijn

3 (zich laten) gieten

♦voorbeelden:

2   casting vote • beslissende stem 〈 voornamelijk van voorzitter, bij staking van stemmen〉

3   iron casts better than copper • ijzer laat zich beter gieten dan koper

→ cast about cast about/, cast around cast around/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (be/uit)rekenen ⇒ (be)cijferen, calculeren; optellen; trekken 〈 horoscoop〉

♦voorbeelden:

1   cast (up) accounts • rekeningen optellen

→ cast off cast off/, cast on cast on/, cast up cast up/

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 benaming voor〉 werpen ⇒ (van zich) afwerpen; weggooien, uitgooien; laten vallen; afwerpen 〈 huid van dier〉; verliezen 〈 hoefijzer〉; neerkwakken; (ontijdig) bevallen van

2 kiezen 〈 acteurs〉 ⇒ (de) rol(len) toedelen aan, casten

3 gieten 〈metalen; ook figuurlijk〉 ⇒ een afgietsel maken van

♦voorbeelden:

1   they cast their nets into the sea • zij wierpen hun netten uit in zee

     〈 scheepvaart〉 cast adrift • losgooien

     cast ashore • op de kust/het strand werpen

3   cast bronze • brons gieten

     a man cast in the right mold • iemand uit het goede hout gesneden

→ cast aside cast aside/, cast away cast away/, cast down cast down/, cast off cast off/, cast out cast out/, cast up cast up/

English-Dutch dictionary > cast
11 chuck away opportunities

chuck away opportunities

kansen vergooien/weggooien

English-Dutch dictionary > chuck away opportunities
12 chuck

n. streek,aaitje (onder de kin); ruk; worp; kauwplaat (v. draaibank)
--------
v. (zacht)kloppen, strijken, aaien, (weg)gooien

chuck¹

[ tsjuk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 aaitje 〈 voornamelijk onder de kin〉 ⇒ tikje, klopje

2 worp ⇒ gooi

3 klem ⇒ klauwplaat, boorklauw 〈 aan een draaibank〉

4 〈 Amerikaans-Engels〉 bikkesement

♦voorbeelden:

¶ give/get the chuck • de bons geven/krijgen

————————

chuck²

〈 werkwoord〉

1 〈 informeel〉 gooien ⇒ smijten, kwakken

2 〈 informeel〉 de bons geven ⇒ laten zitten/staan

3 〈 slang〉 ophouden met ⇒ laten, opgeven

♦voorbeelden:

1   chuck someone a ball • iemand een bal toegooien

     chuck the stuff in the van • het spul in de bestelwagen gooien

     chuck away opportunities • kansen vergooien/weggooien

     chuck someone out • iemand eruit donderen

2   Tom has chucked Sarah (up) • Tom heeft Sarah laten zitten

3   chuck a job • een baan eraan geven

     chuck it! • schei uit!, hou (ermee) op!

     chuck it in • er de brui aan geven, ermee ophouden

     chuck up a job/everything • een baan/alles opgeven

¶ chuck someone under the chin • iemand onder de kin strijken

English-Dutch dictionary > chuck
13 ditch

n. greppel, kanaal, uitgraving
--------
v. een kanaal graven; weggooien; achterlaten, alleenlaten

ditch¹

[ ditsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 sloot ⇒ greppel

————————

ditch²

〈 werkwoord〉〈 slang〉

1 afdanken ⇒ terzijde schuiven, in de steek laten

2 een noodlanding op het water laten maken

♦voorbeelden:

1   he ditched his old bike • hij dankte zijn oude fiets af

     when did she ditch Brian? • wanneer heeft zij Brian de bons gegeven?

2   the pilot tried to ditch his plane • de piloot trachtte een noodlanding op het water te maken

English-Dutch dictionary > ditch
14 give away

weggeven,overhandigen, verraden, onthullen

give away

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 meegeven ⇒ ineenzakken, toegeven

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 weggeven ⇒ cadeau doen

2 uitdelen 〈 prijzen〉

3 verraden ⇒ verklappen

4 verkijken ⇒ laten voorbijgaan, weggooien 〈 kans〉

5 ten huwelijk geven

————————

give away

weggeven

English-Dutch dictionary > give away
15 junk

n. jonk (Chinese boot)
--------
n. oud roest, schroot; afvalmateriaal; heroïne (slang)
--------
v. weggooien, wegdoen (iets), ergens van afraken (slang)

junk

[ dzjungk]

1 〈 informeel〉 (oude) rommel ⇒ rotzooi, schroot

2 jonk

3 〈 slang〉 horse ⇒ junk 〈 heroïne〉

English-Dutch dictionary > junk
16 throw one's money away on

throw one's money away on

zijn geld weggooien aan

English-Dutch dictionary > throw one's money away on
17 throw the baby out with the bathwater

throw the baby out with the bathwater

het kind met het badwater weggooien

English-Dutch dictionary > throw the baby out with the bathwater
18 trash

n. afval, vuilnis; onzin
--------
v. afval weggooien

trash

[ træsj]

1 rotzooi ⇒ (oude) rommel, troep 〈ook figuurlijk van kunst enz.〉

2 onzin ⇒ geklets

3 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 afval ⇒ vuil(nis)

4 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 nietsnut(ten) ⇒ uitschot, tuig

English-Dutch dictionary > trash
19 discarding

n. het weggooien, het van een voorwerp afkomen dat als onbruikbaar beschouwd wordt of niet de moeite waard is

English-Dutch dictionary > discarding
20 dump waste

vuilnis weggooien

English-Dutch dictionary > dump waste

Страницы

См. также в других словарях:

weggooien — trowe … Woordenlijst Sranan

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

weggooien

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

weggooien

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: