-
1 verpakken
empaketá, paketáDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > verpakken
-
2 wrap up
n. gemakkelijke verkoop; ingepakte/verzegelde rotzooi; fluitje v.e. cent; (samenvatting) en conclusie; kort nieuwsoverzicht--------v. zich (warm) aankleden; zijn mond houden; verpakken; afwikkelen; in het kort weergeven; de beslissende slag slaan--------warm inkleden, warm aankleden om warm te blijven; zichzelf verpakken, inpakkenwrap up♦voorbeelden:2 wrap up! • kop dicht!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 warm aankleden ⇒ (goed/stevig) inpakken3 afwikkelen ⇒ afronden, sluiten♦voorbeelden:wrap it up! • hou op! -
3 bale
n. baal; bos (sleutel-); verdriet (in zang)--------v. in balen verpakken; persen (hooi); hozen; springen met een parachutebale1[ beel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 baal————————bale2II 〈 overgankelijk werkwoord〉→ bale out bale out/ -
4 crate
n. doos, kist; oude auto; wrak--------v. in een kist of krat verpakkencrate1[ kreet] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 krat ⇒ kist, (tenen) mand/korf————————crate2〈 werkwoord〉1 verpakken in kratten/kisten -
5 package
n. pakket; verpakking--------v. inpakken, verpakkenpackage1[ pækidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 → package deal package deal/————————package2〈 werkwoord〉 -
6 wrap
n. hulsel; omslagdoek, sjaal; plaid, deken--------v. inpakken; verpakken; rondom vastbinden; toedekken; omhullen; in elkaar kruipen; toedekken; verstoppen; ontdoekenwrap1[ ræp] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk meervoud〉1 omslag(doek) ⇒ omgeslagen kledingstuk, sjaal, stola♦voorbeelden:under wraps • geheim————————wrap2〈 wrapped〉1 zich wikkelen/winden→ wrap up wrap up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in/verpakken2 wikkelen ⇒ omslaan, vouwen3 (om/ver)hullen ⇒ bedekken♦voorbeelden:John wrapped a cloth (a)round his head • John wikkelde een doek om zijn hoofd→ wrap up wrap up/ -
7 conditionner
conditionner [kõdiesjonnee]〈 werkwoord〉v2) verpakken, voor verzending en verkoop gereedmaken3) bewerken, beïnvloeden -
8 emballer
emballer [ãbaalee]2 〈vulgair; iemand〉de nor, de bak indraaien ⇒ in de lik zetten, opbergen3 te veel toeren laten maken ⇒ over zijn toeren jagen, boven zijn toeren laten draaien♦voorbeelden:ça ne nous emballe pas • we zijn er niet kapot van♦voorbeelden:1. v1) verpakken, inpakken2. s'emballerv1) op hol slaan -
9 empaqueter
-
10 упаковывать
inpakken, verpakken -
11 упаковать
inpakken, verpakken -
12 перекладывать
vgener. omleggen, overbrengen, overdoen, verleggen, verpakken, verstouwen, verstuwen, verschikken -
13 упаковывать
vgener. bepakken, verpakken, inpakken, oppakken, pakken, samenpakken -
14 containerize
v. in container onderbrengencontainerize, containerise[ kənteenərajz] 〈zelfstandig naamwoord: containerization〉 -
15 lap
n. lik; slok, opslokken; kabbelen, klotsen (van water)--------n. schoot; ronde; flap--------n. verpakking; overlapping; gedeeltelijke overlapping; overlapt deel; ronde (in een wedstrijd); schijf voor het polijsten van diamanten--------v. likken; slurpen, slikken; kabbelen (van golven); klotsen (van water)--------v. verpakken; overlappen; gedeeltelijk overlapt zijn; op een voorsprong zijn (een of meerdere ronden)lap1[ læp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 overlap(ping) ⇒ overlappend deel, overslag5 lik ⇒ geslurp, (ge)slobber♦voorbeelden:¶ in the lap of the gods • in de schoot der goden/toekomstlive in the lap of luxury • in weelde baden————————lap2〈 lapped〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 omslaan ⇒ omgeven, omwikkelen -
16 pack
n. pakket; pakje; horde; troep, zwerm; groep; verband; zalf--------v. (in)pakken, zijn koffer pakkenpack1[ pæk]1 pak ⇒ (rug)zak; last; bepakking; verpakking; pakket2 pak ⇒ hoop; pak vis/vlees/fruit; (verpakte) vangst/oogst 〈 van een seizoen〉; 〈 Brits-Engels〉 pak/spel kaarten; 〈 Amerikaans-Engels〉 pakje 〈 sigaretten〉♦voorbeelden:pack of nonsense • hoop onzinthis season's pack of salmon • de zalmvangst van dit seizoenII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 troep ⇒ bende; horde, meute 〈 jachthonden bijvoorbeeld〉; vloot 〈 van onderzeeërs, gevechtsvliegtuigen〉; 〈 sport〉 peloton; 〈 rugby〉 pack 〈 de voorwaartsen van een team〉♦voorbeelden:————————pack23 samenklitten ⇒ samenklonteren, zich verenigen♦voorbeelden:3 pack into • zich verdringen/persen inII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 op zak hebben 〈 pistool bijvoorbeeld〉 ⇒ bij de hand hebben♦voorbeelden:packed lunch • lunchpakketthe theatre was packed with people • het theater was afgeladen -
17 parcel
n. pakje; pakket--------v. bundelen; verdelen; inpakken, verpakkenparcel1[ pa:sl]1 pak(je) ⇒ pakket, bundel2 perceel ⇒ lap/stuk grond♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————parcel2〈 werkwoord〉→ parcel out parcel out/ -
18 prepack
♦voorbeelden: -
19 enswathe
v. inpakken, verpakken, inwikkelen; verbinden; omwikkelen -
20 handling charge
n. verpakkings-en verzendings/vervoerkosten (commissie voor het verzenden/vervoeren/verpakken/overschrijving (van geld))
Страницы
- 1
- 2