-
1 bewilder
-
2 flabbergast
v. verstomd doen staan, verbijsteren, overdonderen1 verstomd doen staan ⇒ verbijsteren, overdonderen♦voorbeelden:1 be flabbergasted at/by • verstomd staan van/door -
3 mystify
v. mystificeren; verbijsteren, verwarren[ mistiffaj] 〈mystified; zelfstandig naamwoord: mystification〉1 verbijsteren ⇒ verwarren, voor een raadsel stellen♦voorbeelden: -
4 baffle
n. verbijstering; leiplaat--------v. in verlegenheid brengen; in de war brengen; verijdeld wordenbaffle1[ bæfl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————baffle2〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: bafflement〉1 verbijsteren ⇒ van zijn stuk/in de war brengen♦voorbeelden:it really baffles me how • het is me een raadsel hoe -
5 befuddle
-
6 daze
n. verdoving, verbijstering--------v. verdoven, bedwelmendaze1[ deez] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 in a daze • verdoofd, versuft2 in a daze • verbluft, ontsteld————————daze2〈 werkwoord〉1 verdoven ⇒ bedwelmen, doen duizelen♦voorbeelden:dazed with drugs • versuft van medicijnen/drugs -
7 dazzle
n. verbazingwekkend--------v. imponeren; verblinden[ dæzl] 〈zelfstandig naamwoord: dazzlement〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 dismay
n. angst, vrees--------v. van streek makendismay1[ dismee] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wanhoop ⇒ verbijstering, ontzetting♦voorbeelden:in/with dismay • vol ontzettingto our dismay • tot onze ontzetting————————dismay2〈 werkwoord〉1 met wanhoop vervullen ⇒ verbijsteren, ontzetten♦voorbeelden: -
9 distract
-
10 dizzy
adj. duizelig--------v. duizelig voelen; duizelenddizzy1[ dizzie] 〈bijvoeglijk naamwoord; dizziness〉♦voorbeelden:————————dizzy2〈werkwoord; dizzied〉1 verwarren ⇒ verbijsteren, in de war brengen -
11 fuddle
n. verwarring, aantijging--------v. benevelen; verwarren, verbijsteren; dronken worden[ fudl] 〈 geen meervoud〉♦voorbeelden: -
12 knock out
vloeren, knock-out slaan; met stomheid slaan; (ergens) uitslaan; verdoven; (i.h.b. sport) uitschakelen; rammelen (op muziekinstrument)knock out♦voorbeelden: -
13 make someone stare
-
14 obfuscate
v. verduisteren; benevelen; verbijsteren -
15 petrify
v. verstenen; fossiliseren; hard worden; verlammen van schrik[ petriffaj] 〈 petrified〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen verstijven ⇒ verbijsteren, verlammen♦voorbeelden:2 be petrified by/with terror • verstijfd/ontzet zijn van schrik -
16 puzzle
n. puzzle; probleemstelling; spel--------v. verwonderen; in verlegenheid brengen; verwondering wekkenpuzzle1[ puzl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————puzzle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:puzzle something out • iets uitpluizen/uitknobbelen -
17 shake
n. beving; schudding; milkshake; oogopslag (spreektaal)--------v. schudden; bibberen; door elkaar schudden, verbijsteren; doen bewegen; krullen; schudden, geven (v.e. hand)shake1[ sjeek]♦voorbeelden:he said no with a shake of the head • hij schudde (van) neebe all of a shake • over zijn hele lichaam trillen3 in two shakes (of a lamb's tail) • zo, direct, in een secondeII 〈meervoud; the〉→ great great/————————shake21 schudden ⇒ schokken, beven, (t)rillen2 wankelen♦voorbeelden:3 shake (on it)! • geef me de vijf!, hand erop!→ shake down shake down/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen schudden ⇒ schokken, doen beven/trillen2 (uit)schudden ⇒ zwaaien, heen en weer schudden♦voorbeelden:shake sugar on bread • suiker op brood strooienshake out • uit/leegschuddenshake before use/using • schudden voor gebruik4 mother was shaken by Paul's death • moeder was getroffen/geschokt door de dood van Paul5 these stories have shaken the firm's credit • deze verhalen hebben de firma in diskrediet gebracht→ shake down shake down/, shake up shake up/ -
18 stare
n. staren--------v. aanstaren; doordringend aankijkenstare1[ steə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stare2♦voorbeelden:stare with surprise • verbaasd starenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:stare someone down/out • iemand aanstaren tot hij de ogen neerslaat -
19 stupefy
v. bedwelmen[ stjoe:piffaj] 〈stupefied; vaak passief〉3 verbijsteren ⇒ versteld/verstomd doen staan♦voorbeelden: -
20 bemuse
v. benevelen, verbijsteren
- 1
- 2