-
1 stall
n. stal; kraam, stalletje; afdeling (in restaurant), box; koorbank; stallesplaat; diefjesmaat; verlies van besturing over vliegtuig--------v. blijven steken; afslaan (v. motor); draaien, tijd rekken; stallen; ophouden, blokkerenstall1[ sto:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 box ⇒ hok, stal————————stall23 draaien ⇒ uitvluchten zoeken, tijd rekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stallen♦voorbeelden: -
2 trap
n. valstrik; dek--------v. in de val laten lopentrap1[ træp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 val ⇒ (val)strik, hinderlaag; strikvraag2 sifon ⇒ hevel, stankafsluiter3 (op)vangapparaat ⇒ (afvoer)filter; afvalfilter6 tweewielige koets/kar ⇒ wagentje, hondenkar♦voorbeelden:1 lay/set a trap • een val (op)zetten, een strik spannen8 shut your trap! • hou je kop!————————trap2〈 trapped〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:be trapped • opgesloten zitten, in de val zitten, vastzitten
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский