-
41 play the market
-
42 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren -
43 rig the market
———————— -
44 scalp
n. schedelhuid, scalp; top--------v. scalperenscalp1[ skælp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schedel/hoofdhuid————————scalp2〈 werkwoord〉 -
45 sell short
-
46 short
adj. kort; laag; zonder, niet genoeg; -loos; klein; geconcentreerd; minder--------adv. opeens; weldra; in het kort; op de rand van; spoedig--------n. kort; te kort; kortaangebonden, kortaf; driftig; klein; bros; puur, niet met water aangemengd; beknopt (leerboeken); krap, karig, te weinig; plotseling; eenvoudiger manier; filmpje (slang)--------v. verkorten, kortsluitng (elekriciteit)short1[ sjo:t]♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————short2〈bijvoeglijk naamwoord; shortness〉1 kort ⇒ klein, beknopt3 te kort ⇒ onvoldoende, karig, krap♦voorbeelden:short haul • transport over korte afstandshort story • kort verhaalshort view • kortzichtigheidtake the short view of something • iets op korte termijn ziennothing short of • niets minder dan, in één woordsomething short of • weinig minder dan, bijnalittle short of • weinig minder dan, bijnashort for • een afkorting vanin short • in het kort(at) short notice • (op) korte termijnin the short run/term • op korte termijnshort time • korte(re) werktijdshort change • te weinig wisselgeldshort measure • krappe maat, mancoshort memory • slecht geheugenshort of money • krap bij kasbe on short rations • (te) krap gerantsoeneerd zijnin short supply • schaars, beperkt leverbaarshort weight • ondergewichtshort by ten • tien te kort/te weinig/verwijderd vantwo short of fifty • op twee na vijftig(be) short of/on • te kort (hebben) aanshort temper • drift(igheid)short waist • verhoogde taille————————short3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 four inches short • vier inches te kort/te weinigcome/fall short • tekortschietengo short (of) • gebrek hebben (aan)run short • bijna op zijnrun short of (something) • bijna zonder (iets) zitten2 bring/pull up short • plotseling stoppen/tegenhoudenstop short • plotseling ophoudennothing short of • slechts, alleen maar; niets minder danshort of • behalve, zonder→ long long/ -
47 speculate in
speculate in -
48 stag
adj. man die zonder vrouwen naar feestjes gaat--------n. hertstag1[ stæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stag21 mannen-♦voorbeelden:————————stag3〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
49 take a long position in gold
-
50 theorise
-
51 theorize
-
52 baisse
baisse [bes]〈v.〉1 daling ⇒ (het) dalen, (het) zakken2 (het) verminderen ⇒ (het) afnemen, daling, verlaging♦voorbeelden:la température est en baisse • de temperatuur daaltf1) daling [prijs]2) verlaging, vermindering3) baisse [beurs] -
53 boursicoter
-
54 *hausse
*hausse ['oos]〈v.〉1 stijging♦voorbeelden:jouer à la hausse • à la hausse, op stijging van de beurs speculerenses actions sont en hausse • zijn zaken gaan vooruit -
55 jouer sur la bonté de qn.
jouer sur la bonté de qn.Dictionnaire français-néerlandais > jouer sur la bonté de qn.
-
56 jouer à la Bourse
jouer à la Bourse -
57 jouer à la baisse
jouer à la baisse -
58 jouer à la hausse
jouer à la hausseà la hausse, op stijging van de beurs speculeren -
59 tripoter son argent
tripoter son argent -
60 спекулировать
(несов.) speculerenРусско-голландский словарь коммерческих терминов > спекулировать
См. также в других словарях:
spekulieren — Vsw std. (14. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. speculārī ins Auge fassen, sich nach etwas umsehen, spähen , das über eine Nominalableitung zu l. specere (spectum) sehen gehört. Nomen agentis: Spekulant; Abstraktum: Spekulation; Adjektiv … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache