-
1 flikkeren
1 [algemeen] scintiller2 [vallen] se foutre (par terre)♦voorbeelden:zijn ogen flikkeren • ses yeux étincellentde zon flikkert op het water • le soleil scintille sur l'eauvan de trap flikkeren • se casser la gueule dans l'escalierII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [laten vallen] foutre♦voorbeelden:1 de buren hebben hun afval in de gracht geflikkerd • les voisins ont foutu leurs ordures dans le canal -
2 flikkeren
♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
3 flikkeren
v. flicker, twinkle, sparkle--------flickering, twinkling, sparklingflikkeren (het) -
4 flikkeren
-
5 flikkeren
I.[gooien]pfeffern [ugs.] [schleudern]II.[gooien]schmeißen [ugs.] [werfen]III.[m.b.t. kaars, vlam]flackernIV.[m.b.t. ster]flimmernV.[terugkaatsen van licht]glitzern -
6 flikkeren
• to flicker -
7 flikkeren
1) ljunga2) fladdra -
8 flikkeren
ondoyer, scintiller, vaciller -
9 van de trap flikkeren
van de trap flikkeren -
10 zijn ogen flikkeren
zijn ogen flikkeren -
11 van de trap flikkeren
van de trap flikkerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > van de trap flikkeren
-
12 de deur uit flikkeren
-
13 de trap af flikkeren
-
14 to flicker
flikkeren -
15 flash
adj. opvallend, pronkend--------n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag--------v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsenflash1[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering♦voorbeelden:flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvliegquick as a flash • razend snelin a flash • in een flitslike a flash • (zo snel) als de bliksema flash of inspiration • een flits van inspiratiea flash of wit • een geestige inval————————flash21 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend♦voorbeelden:1 flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand————————flash33 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen♦voorbeelden:flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)4 flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinenflash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnenflash a look at someone • een blik op iemand werpenflash a smile at someone • even naar iemand lachenflash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden -
16 flicker
n. geflikker (van licht), geflikker (van het computerscherm); glans, vonk, flakker, flikkering, een trillend beeld van het computerscherm--------v. trillen, fladderen, wapperen, flikkerenflicker1[ flikkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trilling ⇒ (op)flikkering, flikkerend licht2 sprankje ⇒ vleugje, straaltje♦voorbeelden:————————flicker2〈 werkwoord〉1 trillen ⇒ fladderen, wapperen, flikkeren♦voorbeelden: -
17 vaciller
vaciller [vaasiejee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:leur mémoire vacille • hun geheugen laat hen in de steekv1) wankelen2) flikkeren3) verzwakken -
18 foutre
foutre [foetr]〈 vulgair〉1 doen2 geven3 flikkeren ⇒ smijten, gooien♦voorbeelden:1 qu'est-ce que ça peut me foutre? • wat gaat mij dat aan?j'en ai rien à foutre • daar heb ik geen zak mee te maken¶ va te faire foutre! • krijg de klere!, rot op!ça la fout mal • dat is geen stijl♦voorbeelden: -
19 flirren
-
20 мигать
knipogen, knipperen ; flikkeren
См. также в других словарях:
Flicker — Flick er (fl[i^]k [ e]r), v. i. [imp. & p. p. {Flickered} (fl[i^]k [ e]rd); p. pr. & vb. n. {Flickering}.] [OE. flikeren, flekeren, to flutter, AS. flicerian, flicorian, cf. D. flikkeren to sparkle. [root]84. Cf. Flacker.] 1. To flutter; to flap… … The Collaborative International Dictionary of English
Flickered — Flicker Flick er (fl[i^]k [ e]r), v. i. [imp. & p. p. {Flickered} (fl[i^]k [ e]rd); p. pr. & vb. n. {Flickering}.] [OE. flikeren, flekeren, to flutter, AS. flicerian, flicorian, cf. D. flikkeren to sparkle. [root]84. Cf. Flacker.] 1. To flutter;… … The Collaborative International Dictionary of English
Flickering — Flicker Flick er (fl[i^]k [ e]r), v. i. [imp. & p. p. {Flickered} (fl[i^]k [ e]rd); p. pr. & vb. n. {Flickering}.] [OE. flikeren, flekeren, to flutter, AS. flicerian, flicorian, cf. D. flikkeren to sparkle. [root]84. Cf. Flacker.] 1. To flutter;… … The Collaborative International Dictionary of English
flicker — flicker1 flickeringly, adv. flickery, adj. /flik euhr/, v.i. 1. to burn unsteadily; shine with a wavering light: The candle flickered in the wind and went out. 2. to move to and fro; vibrate; quiver: The long grasses flickered in the wind. 3. to… … Universalium
flicker — I flick•er [[t]ˈflɪk ər[/t]] v. i. 1) to shine with a wavering light: The candle flickered in the wind[/ex] 2) to move to and fro; vibrate 3) to flutter 4) to cause to flicker 5) an unsteady flame or light 6) a flickering movement 7) a brief… … From formal English to slang