-
1 nuzzle
v. met de neus wrijven (duwen) tegen, snuffelen (paard); wroeten; zich nestelen of vlijen; wroeten langs of in; besnuffelen[ nuzl]♦voorbeelden: -
2 prowl
n. het rondsluipen--------v. jagen; rondsluipen, snuffelenprowl1[ praul] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 jacht ⇒ roof(tocht), het rondsluipen♦voorbeelden:1 since his wife left him he's on the prowl again • sinds zijn vrouw bij hem weg is, is hij weer op zoek————————prowl22 lopen loeren ⇒ rondsluipen/snuffelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rondhangen/rondneuzen in ⇒ onveilig maken -
3 sniff
n. snuivend geluid, gesnuif--------v. snuiven, snuffelen; ruikensniff1[ snif] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————sniff2♦voorbeelden:not to be snifffed at • niet te versmadenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 snuiven♦voorbeelden:sniff up • opsnuiven -
4 browse
n. grasduinen, opzoeken in boeken; weide, gras--------v. weiden; grasduinen, opzoeken in boekenbrowse1[ brauz] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————browse2〈 werkwoord〉1 grasduinen ⇒ (in boeken) snuffelen, (rond)neuzen♦voorbeelden: -
5 ferret
n. fret (klein roofdier); band om iets mee vast te maken--------v. weg smokkelen, verbannen; jagen met behulp van fretten; neuzen; openbaar maken; martelenferret1[ ferrit] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————ferret2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ferret out a secret • achter een geheim komen -
6 mouse
n. muis (ook in computers); (in computers) muis, een klein apparaat met drukknoppen dat op het scherm te zien is middels een pijl of een ander teken--------v. Muizen vangen (kat)mouse1[ maus] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: mice〉→ cat cat/————————mouse22 snuffelen ⇒ (rond)neuzen, speuren♦voorbeelden:mouse round libraries • bibliotheken doorsnuffelen -
7 poke
n. por; steek; stomp--------v. tevoorschijn komen, uitsteken; zoeken, rondneuzen; porren, prikken, stotenpoke1[ pook] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 por ⇒ prik, duw————————poke23 〈+about/Amerikaans-Engels voornamelijk around〉 zoeken ⇒ snuffelen, (rond)neuzen; 〈 in het bijzonder〉 zich bemoeien met iets1 porren ⇒ prikken, stoten♦voorbeelden:poke a hole in something • ergens een gat in makenpoke one's nose into something • zijn neus ergens insteken -
8 rake
n. hark; losbol--------v. harken; in overvloed zijnrake1[ reek] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 losbol♦voorbeelden:————————rake21 harken♦voorbeelden:2 the customs officers raked through their luggage • de douanebeambten doorzochten hun bagage van onder tot bovenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 he has raked in more than 1,000 pound this week • deze week heeft hij over de 1.000 pond opgestrekenyou must be raking it in • je moet wel scheppen geld verdienen2 rake over old ashes • oprakelen, oude koeien uit de sloot halen -
9 rummage
n. rommel, oude spullen; (iets op zolder) gaan zoeken--------v. (iets)) zoeken, peuteren, wroetenrummage1[ rummidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————rummage2〈 werkwoord〉 -
10 smell
n. geur; stank; geurzintuig--------v. ruiken; stinken; geuren; voelensmell1[ smel] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 snuf♦voorbeelden:————————smell2♦voorbeelden:→ smell out smell out/ -
11 snoop
n. pottekijker, bemoeial--------v. rondsnuffelensnoop1♦voorbeelden:————————snoop2♦voorbeelden: -
12 snoopiness
n. het hebben van eigenschap rond te snuffelen, uiterst nieuwsgierig te zijn, overdreven nieuwsgierigheid
См. также в других словарях:
Snoezelen — Le terme snoezelen (n.m. prononcer /ˈsnuzələ(n)/) est un néologisme résultant de la concaténation des mots néerlandais snuffelen (explorer) et doezelen (somnoler). L appellation alternative de stimulation multisensorielle contrôlée est parfois… … Wikipédia en Français
schnüffeln — Spionage betreiben; spionieren; herumspionieren; riechen; schnuppern * * * schnüf|feln [ ʃnʏfl̩n] <itr.; hat: 1. die Luft hörbar durch die Nase ziehen [um etwas riechen zu können]: der Hund schnüffelt an der Tasche. Syn.: ↑ riechen, ↑ … Universal-Lexikon
snivel — I. intransitive verb ( eled or elled; eling or snivelling) Etymology: Middle English, from Old English *snyflan; akin to Dutch snuffelen to snuffle, snuffen to sniff Date: 14th century 1. to run at the nose 2. to snuff mucus up the nose audibly ; … New Collegiate Dictionary
snuffle — I. verb (snuffled; snuffling) Etymology: akin to Dutch snuffelen to snuffle more at snivel Date: circa 1600 intransitive verb 1. to snuff or sniff usually audibly and repeatedly 2. to breathe through an obstructed nose with a sniffing sound 3. to … New Collegiate Dictionary
Snoezelen — Children in a room designed for snoezelen Room for snoezelen in the home of a child with a developmental disability in the Netherlands Snoezelen or controlled multisensory Environment (MSE) relates to the interdependence of both the … Wikipedia
Snoezelen — Snoezelraum in einem Heim für Kinder mit geistigen Behinderungen in den Niederlanden Unter Snoezelen (sprich: „snuzelen“) – eine von zwei Zivildienstleistenden in den Niederlanden 1978 zusammengestellte Phantasieschöpfung aus den beiden… … Deutsch Wikipedia
Snoezelraum — Snoezel Raum in einem Heim für Kinder mit geistigen Behinderungen in den Niederlanden Unter Snoezelen (sprich: snuzelen ) – eine von zwei Zivildienstleistenden in den Niederlanden 1978 zusammengestellte Phantasieschöpfung aus den beiden Wörtern… … Deutsch Wikipedia
snuffle — snuffler, n. snufflingly, adv. snuffly, adj. /snuf euhl/, v., snuffled, snuffling, n. v.i. 1. to draw air into the nose for the purpose of smelling something; snuff. 2. to draw the breath or mucus through the nostrils in an audible or noisy… … Universalium
snuffle — snuf|fle [ˈsnʌfəl] v [Date: 1500 1600; Origin: Perhaps from [i]Dutch snuffelen] to breathe noisily through your nose, sometimes because you are crying ▪ The little boys snuffled in their sleep … Dictionary of contemporary English
snuff — English has three words snuff, all probably going back ultimately to a prehistoric Germanic base *snuf , imitative of the sound of drawing air noisily in through the nose. Snuff ‘powdered tobacco for inhaling’ [17] was borrowed from Dutch snuf.… … The Hutchinson dictionary of word origins
schnüffeln — Vsw std. (17. Jh.) Stammwort. Übernommen aus ndd./nndl. snuffelen, vgl. ne. snuff, sniff. Zu schnaufen, Schnupfen und dem unter schnauben dargestellten Komplex. Nomen agentis: Schnüffler. ✎ Bebermeyer, R. SS 46 (1990), 104 106. deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache