-
1 sich gegen etwas spreizen
sich gegen etwas spreizenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich gegen etwas spreizen
-
2 sich gegen jemanden stellen
sich gegen jemanden stellenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich gegen jemanden stellen
-
3 sich gegen jemanden verhärten
sich gegen jemanden verhärtenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich gegen jemanden verhärten
-
4 das Land sperrt sich gegen ausländische Einflüsse ab
das Land sperrt sich gegen ausländische Einflüsse abWörterbuch Deutsch-Niederländisch > das Land sperrt sich gegen ausländische Einflüsse ab
-
5 abzeichnen
abzeichnen1 af-, natekenen1 zich aftekenen ⇒ zich weerspiegelen, zichtbaar worden♦voorbeelden:1 sich auf einem, gegen einen, von einem Hintergrund abzeichnen • zich tegen een achtergrond aftekenen -
6 erheben
erheben1 (op)heffen, verheffen2 stichten, verheffen3 verheffen (in, tot)4 heffen, invorderen♦voorbeelden:mit erhobener Stimme • met stemverheffingAnspruch auf etwas erheben • aanspraak op iets makenein Geschrei erheben • een geschreeuw aanheffenProtest gegen etwas erheben • protest tegen iets aantekenen2 zich verheffen, uitreiken (boven)♦voorbeelden:der Sturm erhebt sich • de storm steekt op -
7 stellen
stellen1 stellen, plaatsen, zetten ⇒ gelijkzetten; neerzetten; brengen; salariëren2 zorgen voor ⇒ leveren, ter beschikking stellen4 ensceneren, in scène zetten♦voorbeelden:1 einen Antrag stellen • een motie, verzoek(schrift) indienenjemandem eine Aufgabe stellen • iemand een taak stellen, opgevender Hund stellt die Ohren • de hond zet zijn oren opdie Uhr stellen • de klok, het horloge gelijkzettenetwas nicht stellen können • geen plaats hebben voor ietsgut gestellt sein • in goeden doen zijnStühle an den Tisch stellen • stoelen bij de tafel zetten〈 figuurlijk〉 eine Sache über eine andere stellen • de voorkeur geven aan iets, iets verkiezen boven iets andersetwas unter ein Thema stellen • iets onder een thema plaatsenzur Diskussion, Erörterung stellen • ter discussie stellenZeugen stellen • getuigen voorbrengen, presenteren2 zich houden ⇒ doen alsof, veinzen3 zich aangeven, zich melden5 bereid zijn ⇒ opkomen, aantreden♦voorbeelden:sich gegen jemanden stellen • zich tegen iemand kerensich hinter jemanden stellen • achter iemand gaan staansich (schützend) vor jemanden stellen • (verdedigend) vóór iemand gaan staansich schlafend stellen • zich slapende houden3 sich der Polizei stellen • zich bij de politie aangeven, meldenes stellt sich die Frage • de vraag rijst4 sich mit jemandem gut stellen • met iemand overweg kunnen, het met iemand kunnen vindenwie stellst du dich zu diesem Problem? • hoe sta jij tegenover dit probleem?sich der Presse stellen • de pers te woord staansich zu seinen Taten stellen • de verantwoordelijkheid voor zijn daden op zich nemen9 sich auf 200 Mark stellen • 200 mark kosten, op 200 mark komen -
8 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
9 sprechen
sprechenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Tatsachen sprechen lassen • de feiten voor zichzelf laten sprekenauf jemanden schlecht zu sprechen sein • slecht over iemand te spreken zijnschlecht über jemanden, von jemandem sprechen • kwaad van iemand vertellenlaut, leise sprechen • hard, zachtjes praten〈 telefoon〉 sprechen Sie noch? • bent u nog aan de lijn?etwas auf Band sprechen • iets op de band insprekenalles spricht dagegen • (a) er is heel veel op tegen; (b) alle tekenen wijzen in de tegenovergestelde richtingdas spricht für sich selbst • dat spreekt voor zich(zelf), vanzelf, is vanzelfsprekendetwas spricht für, gegen jemanden • iets pleit, getuigt voor, tegen iemandfür, gegen einen Vorschlag sprechen • zich voor, tegen een voorstel uitsprekenmit sich selbst sprechen • in zichzelf pratenvon jemandem sprechen • over iemand spreken, pratenzu einem Thema sprechen • over een onderwerp sprekenjemanden zum Sprechen bringen • iemand tot spreken brengen, aan de praat krijgensprich: • met andere woordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 declameren, reciteren ⇒ voordragen♦voorbeelden:Recht sprechen • rechtsprekendas Urteil sprechen (über jemanden) • het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand) -
10 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
11 Front
〈v.; Front, Fronten〉♦voorbeelden:die Front eines Tiefs • het front van een depressieauf breiter Front • over een breed frontdie gegnerische Front • de vijandelijke linies〈 figuurlijk〉 Front gegen etwas, jemanden machen • front maken tegen iets, iemandin Front des Rathauses • voor het stadhuis -
12 abheben
abhebenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 zich aftekenen ⇒ afsteken, zich onderscheiden♦voorbeelden: -
13 abkapseln
abkapseln1 inkapselen ⇒ afzonderen, afsluiten♦voorbeelden:1 sich gegen eine Sache, von einer Sache abkapseln • zich voor, van iets afsluitenein in sich abgekapselter Mann • een in zichzelf gekeerd man -
14 absperren
absperren1 (af)sluiten ⇒ op slot doen; versperren♦voorbeelden:1 zich afsluiten, zich afzonderen♦voorbeelden:1 das Land sperrt sich gegen ausländische Einflüsse ab • het land sluit zich af voor buitenlandse invloeden -
15 einnehmen
einnehmen♦voorbeelden:eine abwartende Haltung einnehmen • een afwachtende houding aannemensich einnehmen lassen von • onder de invloed raken vanjemanden für etwas einnehmen • iemand voor iets winnengegen jemanden eingenommen sein • een vooroordeel tegen iemand hebben -
16 lehnen
lehnen♦voorbeelden:nicht aus dem Fenster lehnen! • niet uit het raam hangen, leunen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 er lehnte den Kopf an, gegen meine Schulter • hij legde zijn hoofd, leunde met zijn hoofd op mijn schouder♦voorbeelden:1 sie lehnte sich an seine Schulter • zij leunde op zijn schouder, tegen zijn schouder aan -
17 spreizen
-
18 treten
treten♦voorbeelden:1 (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopenauf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betredenaus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenhinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staanhinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnenin sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaanin Verhandlungen treten • in onderhandeling tredenins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betredennach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaaner trat neben mich • hij kwam naast me staanvor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staaner trat zu mir • hij kwam naar me toezwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komengegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen3 in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een verenigingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉♦voorbeelden:1 die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen3 einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen -
19 verhärten
verhärten1 verharden, hard wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verharden, hard maken1 verharden, hard worden2 〈 figuurlijk〉hard, ongevoelig worden♦voorbeelden: -
20 Sache
Sache〈v.; Sache, Sachen〉♦voorbeelden:eine böse Sache • een kwalijke zaakmit jemandem gemeinsame Sache machen • gemene zaak met iemand makendas ist keine große Sache • dat is een kleinigheiddas ist nur eine halbe Sache • dat is maar half werkharte Sachen • sterkedrankSachen gibts (die gibts gar nicht)! • hoe is het mogelijk!〈 informeel〉 mach Sachen! • wat vertel je me nou?sagen, was Sache ist • zeggen waar het op staatdas sind so Sachen • dat zijn zo van die dingendie Sache ist die, dass … • het is, zit zo dat …er versteht seine Sache • hij kent zijn zaakjesdas ist nicht jedermanns Sache • (a) dat valt niet bij iedereen in de smaak; (b) dat kan, ligt niet iedereen〈 informeel〉 mach keine Sachen! • doe (toch) niet zo stom!das ist nicht meine Sache • (a) dat is niet mijn zaak; 〈 ook〉 dat ligt niet op mijn weg • (b) dat is niets voor mijbei der Sache sein • er met zijn aandacht bij zijneine Sache für sich • een apart geval, een geval op zich(zelf)in eigener Sache • pro domo, voor zijn eigen persoon(tje)in Sachen der Moral • op het stuk van de moraalin Sachen A. gegen B. • in zake A. tegen B.zur Sache (gehören) • ter zake (doen)zur Sache kommen • ter zake, tot het thema (zelf) komen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Jeder für sich und Gott gegen alle — Filmdaten Deutscher Titel Jeder für sich und Gott gegen alle Produktionsland Deutschland … Deutsch Wikipedia
Jeder für sich und Gott gegen alle — L Énigme de Kaspar Hauser L Énigme de Kaspar Hauser Titre original Jeder für sich und Gott gegen alle Réalisation Werner Herzog Acteurs principaux Bruno Schleinstein Walter Ladengast Scénario Werner Herzog Musique Florian Fricke Photographie … Wikipédia en Français
Jeder für sich und Gott gegen alle — (traducida como El enigma de Kaspar Hauser o Cada uno por su lado y Dios contra todos o Cada cual para sí y Dios contra todos) es una película alemana de Werner Herzog de 1974 sobre la vida de Kaspar Hauser. Contenido 1 Sinopsis 2 Premios 3 … Wikipedia Español
Sich mit Händen und Füßen gegen etwas sträuben \(auch: wehren\) — Die umgangssprachliche Redewendung meint, sich sehr heftig gegen etwas zu wehren: Die Frauen wehrten sich mit Händen und Füßen dagegen, in der Parteiarbeit von den Männern an die Wand gedrückt zu werden. So heißt es in Henry Benraths Roman »Die … Universal-Lexikon
Sich zur Wehr setzen — »Sich zur Wehr setzen« bedeutet »sich wehren, verteidigen«: Die Bauern wurden aufgerufen, sich gegen die Brüsseler Beschlüsse zur Wehr zu setzen. Auch Franz Innerhofer schreibt in seinem autobiografischen Roman »Schattseite«: »Helene erzählte… … Universal-Lexikon
Gegen — Gêgen, ein Vorwort, welches nach dem heutigen Hochdeutschen Gebrauche in allen Fällen die vierte Endung des Nennwortes erfordert, und überhaupt die Richtung eines Zustandes oder einer Bewegung nach einem Dinge bezeichnet, welche allgemeine… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Gegen den Strich — (Alternativtitel: Gegen alle; Originaltitel: À rebours) ist das bekannteste Werk des französischen Autors Joris Karl Huysmans. Mit dem 1884 erschienenen Roman brach Huysmans endgültig mit dem Geist seiner früheren, realistischen Werke und setzte… … Deutsch Wikipedia
Gegen alle — Gegen den Strich (Alternativtitel: Gegen alle; Originaltitel: À rebours) ist das bekannteste Werk des französischen Autors Joris Karl Huysmans. Mit dem 1884 erschienenen Roman brach Huysmans endgültig mit dem Geist seiner früheren, realistischen… … Deutsch Wikipedia
Gegen alles, gegen nichts — Studioalbum von Frei.Wild Veröffentlichung 30. März 2008 Label Asphalt Records … Deutsch Wikipedia
Gegen \(auch: wider\) den Strom schwimmen — Gegen (auch: wider) den Strom schwimmen; mit dem Strom schwimmen Wer gegen den Strom schwimmt, stellt sich der Meinung, den Gepflogenheiten der Mehrheit entgegen: Als engagierter Liedermacher war er es gewohnt, gegen den Strom zu schwimmen.… … Universal-Lexikon
gegen — gegen: Die altgerm. Präposition mhd. gegen, ahd. gegin, gagan, mniederl. jeghen, aengl. gegn (beachte aengl. ongegn, engl. again »wieder«), aisl. gegn ist unbekannter Herkunft. Aus der aus mhd. gegen zusammengezogenen Form mhd. gein ist durch… … Das Herkunftswörterbuch