-
1 schijnsel
-
2 schijnsel
-
3 schijnsel
свет; мерцание; отсвет, отблеск; отлив* * *сущ.общ. свет, сияние -
4 schijnsel
lusDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > schijnsel
-
5 schijnsel
n. glimmer, glint, glimpse, gleam, shine, scintilla, apparition, blink -
6 schijnsel
ışık s -
7 schijnsel
lueur, lumière -
8 schijnsel
lus -
9 in het schijnsel van de lamp
in het schijnsel van de lamp -
10 het schijnsel van de lamp
het schijnsel van de lampVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het schijnsel van de lamp
-
11 sijaj
schijnsel -
12 проблеск
schijnsel, lichtstraal -
13 lueur
lueur [luu.ur]〈v.〉1 schijnsel ⇒ (flauw) licht, gloed♦voorbeelden:à la lueur de • bij het schijnsel vanf1) schijnsel, licht2) schittering [ogen]3) sprankje -
14 glimmer
n. zwak licht/schijnsel, glinstering; straaltje--------v. zwak schijnen, glimmenglimmer1[ glimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwak licht/schijnsel ⇒ glinstering, flikkering♦voorbeelden:2 glimmer of hope • sprankje/zweempje hoopnot a glimmer of understanding • geen flauw benul————————glimmer2〈 werkwoord〉 -
15 свет
ngener. klaarheid, licht, schijn, (слабый) glimp, schijnsel, wereld -
16 сияние
ngener. afstraling, aureool, glimp, glinstering, nimbus, schijn, schijnsel, schitterglans, schittering, stralenkrans, stralenkroon, (света) straling -
17 blink
n. glinstering--------v. knipogen; glinsterenb1[ blingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————b22 knipperen ⇒ flikkeren, schitterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 gleam
n. licht-straal; bering, schittering--------v. schijnen, glanzen, schitterengleam1[ glie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————gleam2〈 werkwoord〉1 (zwak) schijnen ⇒ glanzen, schitteren -
19 shimmer
n. glinstering, glans--------v. glinsteren, zacht glanzen, zacht schijnenshimmer1[ sjimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shimmer2〈 werkwoord〉 -
20 shine
n. schijnsel; glans, schittering; poetsbeurt (schoenen); mooi weer--------v. schijnen; laten schijnen; glimmen; uitben; glanzen; benshine1[ sjajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schijn(sel) ⇒ licht, uitstraling♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 take a shine to someone • iemand zomaar/direct aardig vinden————————shine2————————shine31 glanzen ⇒ glimmen, ben♦voorbeelden:1 schijnen ⇒ lichten, gloeien♦voorbeelden:
Страницы
- 1
- 2