-
1 flakkeren
-
2 flakkeren
-
3 flakkeren
мерцать; трепетать; колыхаться; трепетать дрожать* * *гл.общ. мерцать, трепетать, колыхаться (о пламени) -
4 flakkeren
flackern -
5 flakkeren
v. flicker, flutter -
6 flakkeren
frémir, frissonner, ondoyer, scintiller, vaciller -
7 колыхаться
vgener. wiegelen, wuiven, flakkeren (о пламени), golven, lillen -
8 мерцать
vgener. flikkeren, glimmen, gloren, pinken, blikkeren, flakkeren, flonkeren, fonkelen, glinsteren, schitteren, tintelen, twinkelen -
9 трепетать
vgener. trillen, flakkeren, griezelen, grillen, popelen, sidderen (voor-ïåðåä) -
10 flare
-
11 shimmer
n. glinstering, glans--------v. glinsteren, zacht glanzen, zacht schijnenshimmer1[ sjimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shimmer2〈 werkwoord〉 -
12 waver
v. verdwalen; zwerven, dwalen; zich bewegen; knipperen (licht); rillen, beven; instorten; ondermijnd worden; twijfelen, betwijfelen[ weevə]♦voorbeelden: -
13 trembler
trembler [trãblee]〈 werkwoord〉1 beven ⇒ bibberen, trillen, flakkeren♦voorbeelden:faire trembler qn. • iemand bang makentrembler de tout son corps • beven over zijn hele lichaam2 trembler à la pensée de 〈+ onbepaalde wijs〉, trembler à l'idée, à la pensée que • met angst en beven tegemoet zien dattrembler pour qn. • bang zijn dat iemand iets overkomt→ feuillev1) beven, trillen2) vrezen -
14 vaciller
vaciller [vaasiejee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:leur mémoire vacille • hun geheugen laat hen in de steekv1) wankelen2) flikkeren3) verzwakken -
15 trembloter
-
16 vacillation
vacillation [vaasiejaasjõ]〈v.〉, vacillement [vaasiejmã] 〈m.〉1 (het) wankelen ⇒ (het) waggelen, (het) beven3 weifeling ⇒ onzekerheid, aarzeling, besluiteloosheid -
17 колыхаться
vgener. wiegelen, wuiven, flakkeren (о пламени), golven, lillen -
18 мерцать
vgener. flikkeren, glimmen, gloren, pinken, blikkeren, flakkeren, flonkeren, fonkelen, glinsteren, schitteren, tintelen, twinkelen -
19 трепетать
vgener. trillen, flakkeren, griezelen, grillen, popelen, sidderen (voor-ïåðåä) -
20 flikkeren
♦voorbeelden:♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
flackern — flackern: Das nur dt. und niederl. Verb (spätmhd. ‹rhein.› vlackern »flackern, flattern«, niederl. flakkeren »flackern«, älter »flattern«) ist eine Weiterbildung eines in gleichbed. oberd. mdal. flacken, älter niederl. vlacken bezeugten Verbs.… … Das Herkunftswörterbuch