-
1 straaltje
n. glimmer, dribble, trickle -
2 straaltje
лучик; струйка -
3 een dun straaltje water
een dun straaltje water -
4 er is geen straaltje hoop meer
er is geen straaltje hoop meer -
5 een dun straaltje water
een dun straaltje waterVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een dun straaltje water
-
6 ray of hope
straaltje hoop -
7 glimmer
n. zwak licht/schijnsel, glinstering; straaltje--------v. zwak schijnen, glimmenglimmer1[ glimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwak licht/schijnsel ⇒ glinstering, flikkering♦voorbeelden:2 glimmer of hope • sprankje/zweempje hoopnot a glimmer of understanding • geen flauw benul————————glimmer2〈 werkwoord〉 -
8 trickle
n. druppelen; stroompje, straaltje--------v. druppelentrickle1[ trikl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————trickle22 druppelsgewijs komen/gaan ⇒ binnendruppelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 chink
n. spleet, kier, opening; iemands zwakke plek, achilleshiel; geklingel, gerinkel (v. geld); spleetoog (chinees)(slang)chink1[ tsjingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ opening, gat♦voorbeelden:he watched them through a chink in the wall • hij zag hen door een spleet in de muur————————chink2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 flicker
n. geflikker (van licht), geflikker (van het computerscherm); glans, vonk, flakker, flikkering, een trillend beeld van het computerscherm--------v. trillen, fladderen, wapperen, flikkerenflicker1[ flikkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trilling ⇒ (op)flikkering, flikkerend licht2 sprankje ⇒ vleugje, straaltje♦voorbeelden:————————flicker2〈 werkwoord〉1 trillen ⇒ fladderen, wapperen, flikkeren♦voorbeelden: -
11 thread
n. draad, lont; (in computers) een serie Internet artikelen die over een bepaald onderwerp gaan; (in computers) het uitvoeren van een bepaalde procedure, onderdeel van een applicatie--------v. de draad steken in; aanrijgen; manoeuvreren doorthread1[ θred] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 garen♦voorbeelden:take up/pick up the threads • de draad weer opnemen————————thread2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 spritz
n. straaltje, korte straal van vloeistof -
13 filet
filet [fiele]〈m.〉3 filet ⇒ (vlees van de) haas, gefileerd(e) vlees of vis4 net ⇒ bagagenet, vangnet, netwerk♦voorbeelden:faux filet • stuk naast de ossenhaasfilet mignon • puntje van de ossenhaas————————filet (de la langue)m2) beetje3) filet [vlees]4) (vang)net5) lijntje, streep6) schroefdraad -
14 dun
♦voorbeelden:een dunne nevel • une brume légèredun papier • papier fineen dun straaltje water • un maigre filet d'eaueen dun vernisje • une fine couche de vernisverf dun opbrengen • appliquer une fine couche de peintureeen boterham dun smeren • beurrer légèrement une tartineeerlijke mensen zijn dun gezaaid • les gens honnêtes sont raresdunne soep • soupe clairedun reageren • réagir de manière mesquine→ link=dik dik -
15 straal
straal1〈de〉♦voorbeelden:————————straal2〈 bijwoord〉1 [volgens een rechte lijn] tout droit♦voorbeelden:iemand straal voorbij lopen • dépasser qn. sans se retourner -
16 dun
♦voorbeelden:een dun laagje beschaving • a thin varnish/veneer of civilizationeen dun laagje ijs • a glaze of iceeen dun straaltje water • a (thin) trickle of waterde lucht werd dunner • the air became rarerdunner (en dunner) worden/maken • become/make thinner (and thinner); 〈 slijten〉 wear thin; 〈 sterk afnemen〉 become emaciated4 dunne ontlasting hebben • have a watery/soft stooleen dunne stem • 〈 figuurlijk〉 a thin/small voicehet dunne van het brouwsel wordt weggegoten • the liquid of the mixture is poured offII 〈 bijwoord〉2 [in dunne/vloeibare toestand] thinly♦voorbeelden:zich te dun kleden • dress too lightly -
17 straal
straal1〈de〉3 [wiskunde] radius♦voorbeelden:1 invallende/teruggekaatste stralen • entering/reflected rays2 een straal water/stikstof • a jet of water/nitrogenhet zweet liep in straaltjes van zijn gezicht • sweat trickled down his face4 kosmische/ultraviolette stralen • cosmic/ultraviolet rays————————straal2〈 bijwoord〉1 [volgens een rechte lijn] straight, right♦voorbeelden:iemand straal voorbijlopen • walk right past someone -
18 Faden
Faden1〈m.; Fadens, Fäden〉♦voorbeelden:der Faden eines Gespräches • de draad van een gesprekimmer den gleichen Faden spinnen • altijd weer hetzelfde vertellen〈informeel; figuurlijk〉 (k)einen guten Faden miteinander spinnen • (niet) goed met elkaar overweg kunnen————————Faden2〈m.; Fadens, Faden〉1 vadem, vaam -
19 aufglimmen
-
20 die Hoffnung glomm auf
er kwam weer een sprankje, straaltje hoop
Страницы
- 1
- 2