-
1 rain
regen -
2 rainfall
regen -
3 shower of stones
regen van stenen (veel stenen op zelfde tijdstip gegooid) -
4 rain
n. regen, bui--------v. regenenrain1[ reen]1 regen ⇒ regenbui, regenval♦voorbeelden:a rain of blows • een reeks klappena rain of congratulations • een stroom gelukwensen¶ (come) rain or shine • weer of geen weer, onder alle omstandigheden→ right right/II 〈meervoud; the〉————————rain2♦voorbeelden:hospitality rained upon the visitors • de bezoekers werden overladen met gastvrijheid→ rain down rain down/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 the match was rained off/ 〈 Amerikaans-Engels〉 out • de wedstrijd werd afgelast/onderbroken vanwege de regen2 the father rained presents upon his only daughter • de vader overstelpte zijn enige dochter met cadeaus→ rain down rain down/ -
5 acid rain
-
6 hail
n. hagel, regen, stortvloed; (welkomst)groet--------v. hagelen; begroeten; toejuichenhail1[ heel]♦voorbeelden:1 a hail of bullets • een regen/hagel van kogels〈 formeel〉 all hail to Caesar! • heil en voorspoed aan Caesar!hail to you! • saluut!————————hail2♦voorbeelden:blows hailed down (up)on the boy's back • het regende slagen op de rug van de jongen→ hail from hail from/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 weatherboard
n. dakpannen leggen op dak om te beschermen van de regen--------v. dakpannen leggen op dak om te beschermen van de regenweatherboard, 〈in betekenis II 1 ook〉 weatherboarding -
8 bucket
n. emmer--------v. scheuren over de weg; regen; plenzenbucket1[ bukkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 emmer♦voorbeelden:————————bucket2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:they bucketed down the hill • ze kwamen hotsend de berg afdenderen -
9 lash
n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper--------v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)lash1[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren5 wimper♦voorbeelden:————————lash2→ lash out lash out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken -
10 mizzle
n. motregen, lichte regen; miezerige regen--------v. motregenen, licht regenen[ mizl] 〈 informeel〉 -
11 rain down
rain down♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen neerdalen ⇒ doen neerkomen, neerstorten♦voorbeelden: -
12 rainfall
-
13 rainless
-
14 shower
n. douche; regen; kadootjesfeest--------v. douchen; regenen; gietenshower13 stroom ⇒ toevloed, golf4 〈 Amerikaans-Engels〉 feest waarbij geschenken worden aangeboden 〈 bijvoorbeeld voor toekomstige bruid, pasgeboren baby〉♦voorbeelden:3 a shower of arrows/bullets • een regen van pijlen/kogelsa shower of insults • een stroom van beledigingen¶ you're a right shower! • wat een stelletje lamzakken zijn jullie!————————shower2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:be showered with honours • met eerbewijzen overstelpt worden -
15 spit
n. spuug, spog, speeksel; perfekte gelijkenis; spit (steek met de spade); landtong--------v. spuwen, spugen; blazen; spetteren; motregenen; eruit gooien--------v. spuwen; uitspugen; druppelen (regen); geluid van spugen laten horen (bij kwaadheid)spit1[ spit]2 landtong♦voorbeelden:3 buitje♦voorbeelden:————————spit2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 spit it out! • voor de dag ermee!————————spit3〈werkwoord; spitted〉1 aan het spit steken/rijgen ⇒ spietsen -
16 sprinkle
n. lichte regen; beetje--------v. sprenkelen, strooien, bestrooiensprinkle1[ springkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 → sprinkling sprinkling/♦voorbeelden:————————sprinkle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 black rain
zwarte regen (radioactieve regen) -
18 timely rain
van pas komende regen (regen die op het juiste moment valt) -
19 Wellington
n. Wellington (soort lange laars)--------n. Wellington, zeehaven en hoofdstad van Nieuw Zeeland; naam van aantal plaatsen in Canada; familienaam; de eerste hertog van Wellington, titel van Arthur Wellesley (1769-1852), Britse generaal die Napoleon versloeg bij Waterloo, premier van Engeland (1828-1830), hoge rijlaarzen1 rubberlaars ⇒ regen/kaplaars -
20 a hail of bullets
een regen/hagel van kogels
См. также в других словарях:
Regen- — Regen … Deutsch Wörterbuch
Regen — bei Lunde, Dänemark Regenschauer … Deutsch Wikipedia
Regen — Regen … Wikipédia en Français
Regen — Rêgen, verb. reg. act. welches mit bewegen gleichbedeutend ist, im Hochdeutschen aber am häufigsten nur von einer geringen, schwachen Bewegung gebraucht wird. 1. Eigentlich. Ohne deinen Willen soll niemand seine Hand oder seinen Fuß regen, 1 Mos … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Regen [1] — Regen, aus der Atmosphäre auf die Erdoberfläche herabfallende Wassertropfen, die durch Verdichtung des Wasserdampfes der Luft in einer Wolke entstanden sind. Geschieht dies bei einer Temperatur unter 0°, so gefrieren die Tröpfchen zu Eisregen (s … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Regen — Sm std. (8. Jh.), mhd. regen, ahd. regan, as. regan , regin Stammwort. Aus g. * regna m./n. Regen , auch in gt. rign n., anord. regn n., ae. regn, rēn, afr. rein. Herkunft unklar. Verb: regnen; Adjektiv: regnerisch. Ebenso nndl. regen, ne.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Regen — Regen: Das gemeingerm. Wort mhd. regen, ahd. regan, got. rign, engl. rain, schwed. regn ist dunklen Ursprungs. – Abl.: regnen »als Regen zur Erde fallen« (mhd. reg‹en›en, ahd. reganōn, vgl. got. rignjan, engl. to rain, schwed. regna), dazu… … Das Herkunftswörterbuch
Regen — Regen, der natürliche Niederschlag des Wassers aus der Atmosphäre in Gestalt von Tropfen, welche letztere Bezeichnung deßhalb nöthig ist, weil das Wasser sich auch in flockiger Gestalt als Schnee, in fester als Hagel, in Bläschen als Nebel und in … Damen Conversations Lexikon
regen — Vsw std. (13. Jh.), mhd. regen, mndd. rogen, regen aufrichten, erregen, bewegen Stammwort. Vermutlich als Kausativum zu ragen, also eigentlich ragen machen . deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
regen — regen: Das schwache Verb mhd. regen »aufrichten, in Bewegung setzen; bewegen; erregen, erwecken; anrühren« ist das Veranlassungswort zu dem im Nhd. untergegangenen starken Verb mhd. regen »emporragen, sich erheben; steif gestreckt sein, starren« … Das Herkunftswörterbuch
Regen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • regnen Bsp.: • Es sieht nach Regen aus. • Es regnet (in Strömen). • In Wales wird es am Wochenende regnen. • Wir hatten diesen Sommer sehr viel Regen … Deutsch Wörterbuch