-
1 speech
n. spraak; toespraak; lezing; taal[ spie:tsj]1 speech ⇒ toespraak, rede(voering)4 rede♦voorbeelden:maiden speech • maidenspeech, redenaarsdebuuta set speech • een vooraf geprepareerde speechdeliver/give/make a speech • een toespraak houden, een speech afstekenreported speech • indirecte rede1 spraak(vermogen) ⇒ uiting, taal♦voorbeelden: -
2 inaugural
adj. inaugureel, inwijdings-, openings---------n. inaugureel; inwijdings/openings rede[ inno:gjoerəl]♦voorbeelden: -
3 interrupt
n. pauze; een opdracht die aan de computer processor wordt gegeven om een bepaald proces te onderbreken ten gunste van een ander proces--------v. hinderen, storen; ophouden,interpelleren; afsluiten; in de rede vallen[ intərupt]1 storen ⇒ onderbreken, in de rede vallenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 onderbreken ⇒ afbreken, belemmeren2 interrumperen ⇒ in de rede vallen, storen -
4 roadstead
-
5 harangue
n. heftige rede, donderpreek--------v. langdurige preekharangue1[ həræng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 heftige rede ⇒ donderpreek, tirade————————harangue2〈 werkwoord〉 -
6 indirect speech
-
7 reason
n. reden; wijsheid--------v. denken; beredeneren; beargumenterenreason1[ rie:zn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reden ⇒ beweegreden, oorzaak♦voorbeelden:by reason of • wegenswith (good) reason • terechtit stands to reason that • het spreekt vanzelf datdemands past/beyond all reason • onredelijke eisenanything (with)in reason • alles wat redelijk/mogelijk is————————reason2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door redenering afleiden ⇒ beredeneren, veronderstellen♦voorbeelden:reason something out • iets beargumenteren/uitdenkenreason someone out of a plan • iemand een plan uit het hoofd praten -
8 (in)direct quotation
-
9 (in)direct speech
-
10 address
n. adres (ook in de computerwereld); een (logische) geheugenpositie in een computersysteem die is aangeduid door een nummer of code; toespraak; lezing--------v. aanspreken; adresseren; zich wenden totaddress1[ ədres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————address2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:address oneself to • zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op4 address the judge as ‘Your Honour’ • spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan -
11 amenable to reason
amenable to reason -
12 amenable
adj. gedisciplineerd; makkelijk; gehoorzaam; makkelijk beinvloed[ əmie:nəbl] 〈amenably; zelfstandig naamwoord: amenability〉1 handelbaar ⇒ gedwee, plooibaar♦voorbeelden: -
13 but
adv. alleen als; met moeite--------conj. maar; doch--------n. voorwaarde; weerstand; beperking--------prep. behalve--------v. "maar"but1[ but] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 maar ⇒ tegenwerping, bedenking♦voorbeelden:but me no buts • geen gemaar, niks te maren〈 informeel〉 no buts about it • zeker weten, reken maar————————but21 die/dat niet♦voorbeelden:————————but31 slechts ⇒ enkel, alleen, maar, pas2 (en) toch ⇒ echter, anderzijds♦voorbeelden:I could but feel sorry for her • ik kon enkel medelijden hebben met haarI know but one • ik ken er maar één————————but41 behalve ⇒ buiten, uitgezonderd, anders dan♦voorbeelden:all but John • allen behalve Johnwho but John? • wie anders dan John?he wanted nothing but peace • hij wilde slechts rustthe last but one • op één na de laatstethe next summer but one • de zomer na de volgende————————but5♦voorbeelden:what could I do but surrender? • wat kon ik doen behalve me overgeven?¶ 〈 informeel〉 no sooner had she spoken but it appeared again • ze was nog niet uitgesproken of het verscheen opnieuwII 〈 nevenschikkend voegwoord〉♦voorbeelden:young but clever • jong maar sluwbut then (again) • (maar) anderzijds/jabut yet • niettemin2 he ran but ran! • hij liep, en hoe!he ran but fast! • hij liep, en snel ook!but no! • nee maar!, nee toch!but yes! • maar ja toch! -
14 chip
n. fiche; schilfer; gebakken--------v. afsplinteren, afbrokkelen; afkappen; beeldhoudenchip1[ tsjip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schilfertje ⇒ splinter(tje), scherf♦voorbeelden:〈 informeel〉 when the chips are down • als het erop aankomt, als het menens wordt¶ have a chip on one's shoulder • prikkelbaar zijn, lichtgeraakt zijn〈 slang〉 in the chip • rijk, welvarend————————chip21 afsplinteren ⇒ afbrokkelen, schilferen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af)kappen ⇒ afsnijden, afbikken; onderbreken, in de rede vallen♦voorbeelden:1 chip off • afbikken, afbreken -
15 context
-
16 cut in
er tussen komen (bij een gesprek)cut in1 er(gens) tussen komen ⇒ in de rede vallen, onderbreken2 gevaarlijk/scherp invoegen 〈 met voertuig〉 ⇒ couperen, snijden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 informeel〉er(gens) bij halen/betrekken ⇒ laten meedelen/meedoen -
17 cut into
cut into2 onderbreken ⇒ tussenbeide komen, in de rede vallen3 storend/nadelig werken op ⇒ een aanslag doen op♦voorbeelden:cut into the silence • de stilte verbreken/verstoren -
18 direct speech
-
19 direct
adj. rechtstreeks, direct; onmiddellijk; openhartig--------adv. rechtstreeks, duidelijk; op een onomwonden manier, op openhartige wijze--------v. instruëren, toelichten, aanduiden; toezien, kontroleren, inspekteren; kommanderendirect1[ dirrekt, daj-]1 direct ⇒ rechtstreeks, onmiddellijk, openhartig♦voorbeelden:direct contact • rechtstreeks contactbe a direct descendant • in een rechte lijn van iemand afstammendirect drive • directe aandrijvingdirect evidence • bewijs uit de eerste handa direct flight • een rechtstreekse vluchta direct hit • een voltrefferthe direct road • de kortste wegdirect taxes • directe belastingenbe direct • er geen doekjes om winden〈 Brits-Engels〉 direct grant • rijkssubsidie 〈 voor scholen in tegenstelling tot subsidie van plaatselijke overheid〉direct mail • direct mail, postreclame 〈 (persoonlijk gerichte) reclame via de brievenbus〉II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 absoluut ⇒ exact, precies♦voorbeelden:————————direct21 het bevel voeren ⇒ aanwijzingen geven, opdracht geven2 richten3 de weg wijzen ⇒ leiden, gidsen4 bestemmen ⇒ toewijzen, aanwijzen5 leiden ⇒ de leiding hebben over, besturen♦voorbeelden:he directed a blow at his brother • hij sloeg naar zijn broerhis remarks were directed at all of us • zijn opmerkingen waren voor ons allemaal bedoeld3 would you direct me to the town hall? • zou u mij kunnen zeggen hoe ik bij het stadhuis moet komen?————————direct3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:she came direct to Paris • ze kwam rechtstreeks naar Parijs -
20 disputant
n. iemand die (rede) twist, verschil van mening♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Rede — Saltar a navegación, búsqueda La Rede Wicca es un poema que presenta diversos aspectos de la religión neopagana Wicca. Rede es una palabra del inglés medieval que significa consejo y es normalmente utilizado en ese formato, sin traducción, por… … Wikipedia Español
Rede — is an archaic word meaning, among other things, counsel and advice. It is cognate with Dutch Rede and German Rat / raten .Today, the word Rede is most often used by Neopagans, especially by followers of Wicca and Ásatrú. Notable Redes include: *… … Wikipedia
Rede — Rede: Mhd. rede, ahd. red‹i›a, radia »Rechenschaft; Vernunft, Verstand; Rede und Antwort, Gespräch; Erzählung; Sprache«, asächs. ređia »Rechenschaft«, got. raÞjō »Zahl; ‹Ab›rechnung; Rechenschaft« gehören zu der Wurzelform *rē der unter ↑ Arm… … Das Herkunftswörterbuch
Réde — Administration … Wikipédia en Français
Rede — Sf std. (8. Jh.), mhd. rede, ahd. reda, redī, redia, radia u.ä., mndd. rede m./f., mndl. rede Stammwort. Aus g. * raþjōn f. Rechenschaft , auch in gt. raþjo, afr. rethe. Das Wort stimmt genau überein mit l. ratio, so daß der Gedanke an eine… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
rede — |ê| s. f. 1. Tecido de malha para apanhar peixes ou outros animais. 2. [Figurado] Diz se de tudo que leva adiante de si e apanha ou arrasta quanto encontra. 3. Qualquer tecido de malha. 4. Tecido de malha de algodão ou seda com que as mulheres… … Dicionário da Língua Portuguesa
Rede — (r?d), v. t. [See {Read}, v. t.] 1. To advise or counsel. [Obs. or Scot.] [1913 Webster] I rede that our host here shall begin. Chaucer. [1913 Webster] 2. To interpret; to explain. [Obs.] [1913 Webster] My sweven [dream] rede aright. Chaucer.… … The Collaborative International Dictionary of English
Rede — Rede, n. [See {Read}, n.] 1. Advice; counsel; suggestion. [Obs. or Scot.] Burns. [1913 Webster] There was none other remedy ne reed. Chaucer. [1913 Webster] 2. A word or phrase; a motto; a proverb; a wise saw. [Obs.] This rede is rife. Spenser.… … The Collaborative International Dictionary of English
rede — [rēd] Archaic n. [ME rede < OE ræd (akin to Ger rat) < base of rædan, to interpret (see READ1: REDE the vt. is the same word, with retained ME sp.)] 1. counsel; advice 2. a plan; scheme 3. a … English World dictionary
Rede — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Präsentation • Vortrag Bsp.: • Der Minister hielt eine Rede über Wirtschaftsprobleme. • Patriotische Reden werden von wichtigen Politikern gehalten. • Morgen halte ich einen wichtigen Vortrag … Deutsch Wörterbuch
Rede [1] — Rede, 1) das Vermögen, seine Gedanken u. Empfindungen auszudrücken; 2) die Darstellung der Gedanken für u. durch den mündlichen Vortrag; 3) die durch Worte ausgedrückten Gedanken selbst, bes. aber 4) (lat. Oratio), der zu einem verständlichen… … Pierer's Universal-Lexikon