-
1 kiddo
n. jong, joch, aanspreekvorm voor een kind of jong iemand (Informeel); kind, jong iemand (Slang)[ kiddoo] 〈 slang〉 -
2 Your/His Honour
Your/His Honour -
3 address
n. adres (ook in de computerwereld); een (logische) geheugenpositie in een computersysteem die is aangeduid door een nummer of code; toespraak; lezing--------v. aanspreken; adresseren; zich wenden totaddress1[ ədres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————address2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:address oneself to • zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op4 address the judge as ‘Your Honour’ • spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan -
4 brother
-
5 bub
n. makker, broer (Slang) -
6 buddy
n. vriend, kennis; kerelbuddy11 maat ⇒ vriend, kameraad————————buddy2〈werkwoord; buddied〉 〈Amerikaans-Engels; slang〉♦voorbeelden: -
7 buster
n. vernietiger, vernieler, verwoester[ bustə]1 〈ook Buster; aanspreekvorm; voornamelijk Amerikaans-Engels; slang; voornamelijk pejoratief〉 kerel ⇒ makker, jochie♦voorbeelden: -
8 doll
-
9 duck
n. eend; nul punten; lieverd; buigzaamheid--------v. buigen, zich bukkenduck1[ duk] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: voor 0.1 ook duck〉3 〈Brits-Engels; informeel〉 liefje ⇒ schatje, snoesje 〈voornamelijk als aanspreekvorm; ook in meervoud〉♦voorbeelden:¶ duck(s) and drake(s) • het keilen, het kiskassenplay ducks and drakes with/make ducks and drakes of • verkwanselentake to something like a duck to water • in z'n element zijnfunny old duck • vreemde snoeshaan〈 vulgair〉 (go) fuck a duck! • krijg (nou) de klere!————————duck21 buigen ⇒ (zich) bukken, wegduiken→ duck out duck out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 ducky
adj. snoes[ dukkie] 〈meervoud: duckies〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
11 governor
n. gouverneur; bestuurder, president[ guvnə] -
12 grace
n. zijne hoogheid (eretitel bij kering tot de graaf, archiebisschop e.d)grace1[ grees] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bevalligheid ⇒ gratie, charme2 〈 goedheid〉vriendelijkheid, fatsoen3 respijt ⇒ uitstel, genade7 deugd♦voorbeelden:2 with (a) bad grace • onvriendelijk, met tegenzinwith (a) good grace • vriendelijk, welwillendhe had the grace to say he was sorry • hij was zo beleefd te zeggen dat het hem speetbe in someone's good graces • bij iemand in de gratie staan————————grace2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 gran
-
14 honey
adj. honing-; zoet--------n. honing--------v. likken, vleien[ hunnie] -
15 honour
n. eer, eerbied, respect, goede reputatie; integriteit, eerlijkheid; beloning, bekroning, gift; privilege; trots, eer--------v. respect betonen; respecteren, waarderen; bekronen; prijzen; accepteren; een belofte standhouden, respect betonen; respecteren, waarderen; belonen, prijzen; accepteren; belofte waarmakenhonour1♦voorbeelden:she's an honour to her parents • zij strekt haar ouders tot eer1 eer ⇒ hulde, aanzien, reputatie♦voorbeelden:debt of honour • ereschulddo honour to someone, do someone honour • iemand eer bewijzenit does him honour, it is to his honour • het strekt hem tot eerdo someone the honour of visiting him/of a visit • iemand met een bezoek vererenhave the honour to/of • de eer hebben omput someone on his honour • iemand vertrouwenin honour of • ter ere vanin honour bound, on one's honour • moreel verplicht(up)on my honour • op mijn erewoord♦voorbeelden:————————honour21 eren ⇒ in ere houden, eer bewijzen♦voorbeelden: -
16 ma'am
n. mevrouw (aanspreekvorm van dame die getrouwd is of de middelbare leeftijd heeft bereikt)[ mæm, ma:m, məm] 〈 verkorting〉 [madam]1 mevrouw -
17 mac
Macintoshcomputer, van het bedrijf Apple met speciale grafische uitvoeringMAC (Macintosh)♦voorbeelden:3 hey Mac, watch out! • kijk uit, vriend! -
18 mate
n. maté, Zuid-Amerikaanse boom, die eeuwig groen is, gecultiveerd voor zijn bladeren die gebruikt worden voor maken van thee; Paraquaanse thee, drank gemaakt door het trekken van bladeren van de matéboom in heet water--------n. vriend, maat; huwelijkspartner; partner; stuurman; mat (schaak-)--------v. paren; koppelen; voortplanten; mat zetten (in schaken)mate1[ meet]4 stuurman1 mat————————mate21 paren ⇒ huwen; zich voortplanten2 〈 techniek, technologie〉aan(een)/bij/in elkaar passenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
19 sister
-
20 sonny
n. jochie, ventje
- 1
- 2