-
1 rechtspreken
♦voorbeelden:1 de rechtsprekende macht • the judicature/judiciaryrechtspreken in een zaak • judge a case -
2 rechtspreken
♦voorbeelden: -
3 rechtspreken
-
4 rechtspreken
sentenshá, sentensiáDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > rechtspreken
-
5 rechtspreken
v. judge -
6 rechtspreken
wwprononcer (sur), juger -
7 rechtspreken
sentenshá, sentensiá -
8 rechtspreken in een zaak
rechtspreken in een zaakVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > rechtspreken in een zaak
-
9 rechtspreken over
v. pass upon -
10 sit in judgement on
rechtspreken -
11 sentenshá
rechtspreken [v], vonnissen [v], uitspraak doen [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > sentenshá
-
12 sentensiá
rechtspreken [v], vonnissen [v], uitspraak doen [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > sentensiá
-
13 sentenshá
rechtspreken [v], vonnissen [v], uitspraak doen [v] -
14 sentensiá
rechtspreken [v], vonnissen [v], uitspraak doen [v] -
15 judge
n. rechter; jurylid; kenner--------v. beoordelen; oordelen, vaststellen; waarderen; als rechter optredenjudge1[ dzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord; vaak Judge〉1 rechter♦voorbeelden:he is no judge (of that) • hij is geen expert (ter zake)→ sober sober/————————judge2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 beoordelen ⇒ achten, schatten♦voorbeelden: -
16 juger
〈m.〉♦voorbeelden:¶ au juger • op de gis, op goed geluk————————juger2 [zĵuuzĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:juger une affaire • uitspraak doen in een zaakv1) (be)oordelen3) geloven, denken -
17 richten
richten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 voorbereiden ⇒ klaarmaken, -zetten5 rechtop, overeind zetten♦voorbeelden:auf das Praktische gerichtet sein • op de praktijk ingesteld zijnden Tisch richten • de tafel dekkendas lässt sich schon richten • dat komt wel voor elkaar2 zich richten ⇒ zich keren, ingaan tegen3 zich richten ⇒ zich voegen, zich aanpassen♦voorbeelden: -
18 судить
oordelen ; rechtspreken, een proces voeren ; scheidsrechter zijn -
19 выносить приговор
vgener. uitwijzen, een vonnis vellen, een vonnis wijzen, rechtspreken, uitspraak doen, vonnissenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > выносить приговор
-
20 судить
v1) gener. oordelen, richten, beoordelen, jureren, raisonneren, recht spreken, rechtspreken, redeneren2) law. berechten
- 1
- 2