-
1 overtroeven
-
2 overtroeven
-
3 overtroeven d
гл.общ. перещеголять -
4 overtroeven
v. overtrump, surpass -
5 overtroeven
överträffa -
6 overtroeven
overtroeven11 damer le pion à (qn.)♦voorbeelden:————————overtroeven2 -
7 перещеголять
vgener. overtroeven, overtroeven d -
8 forcer
forcer [forsee]1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen♦voorbeelden:forcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten♦voorbeelden:forcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ doseforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekkenv1) forceren3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven -
9 перещеголять
vgener. overtroeven, overtroeven d -
10 überstechen
-
11 I'll go him one better
ik zal hem een slag voor zijn/overtroeven -
12 cap
luchtgevechtspatrouille (op grote of middelmatige hoogte om vijandelijke vliegtuigen te ontdekken)CAP (Combat Air Patrol)cap1[ kæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoofddeksel ⇒ kapje 〈 van verpleegster, dienstbode e.d.〉; muts, pet; baret; 〈 sport〉 cap 〈als teken van selectie; Brits-Engels ook figuurlijk〉, selectie als international2 kapvormig voorwerp ⇒ hoed 〈 van een paddestoel〉; napje; kniekap; molenkap; (flessen/vulpen/afsluit)dop; beschermkapje♦voorbeelden:1 cap and bells • zotskap, narrenkapcap and gown • baret en togaget one's cap • geselecteerd wordentake the cap round • met de pet rondgaan¶ cap in hand • onderdanig, nederig〈 spreekwoord〉 if the cap fits, wear it • wie de schoen past, trekke hem aan→ Dutch Dutch/————————cap2〈werkwoord; capped〉1 een cap/baret opzetten ⇒ iemand een promotiebaret opzetten; een universitaire graad verlenen; 〈Brits-Engels; sport; figuurlijk〉 in de nationale ploeg opstellen♦voorbeelden:3 cap a quotation • een beter/treffender citaat geven -
13 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
14 outbid
-
15 overtrump
-
16 trump
n. troefkaart; bovenste beste, valse verzinsels, doorgestoken kaart; trompet--------v. (af)troeven, overtroeventrump1[ trump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————trump2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:the charge was clearly trumped up • de beschuldiging was duidelijk verzonnen -
17 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
18 surcouper
-
19 överträffa
1) overtreffen2) overtroeven -
20 abtrumpfen
Страницы
- 1
- 2