-
1 overnachten
1 passer la nuit (à, chez) -
2 overnachten
1 stay/spend the night ⇒ stay (over) -
3 overnachten
-
4 overnachten
übernachten -
5 overnachten
v. pass the night -
6 overnachten
passer la nuit -
7 ночевать
overnachten -
8 переночевать
overnachten -
9 coucher
coucher1 [koesĵee]〈m.〉2 onderdak ⇒ onderkomen, nachtverblijf♦voorbeelden:————————coucher2 [koesĵee]1 overnachten ⇒ de nacht doorbrengen, slapen♦voorbeelden:voiture qui couche dehors • auto die 's nachts altijd buiten staat→ chambreenvoyer coucher qn. • zich van iemand ontdoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 op schrift stellen ⇒ neer-, opschrijven, optekenen♦voorbeelden:2 zich uitstrekken ⇒ gaan liggen, zich (neer)leggen♦voorbeelden:se coucher par terre • op de grond gaan liggen→ lit1. m2) onderdak3) ondergang [zon]2. v1) overnachten, slapen4) neerleggen6) neer-, opschrijven3. se coucherv2) gaan liggen3) ondergaan [zon] -
10 sleepover
n. het overblijven, het overnachten, overnachting in iemands huis; moment waarin vrienden in zelfde huis overnachten (vaak bij een kinderpartijtje) -
11 gîter
-
12 ночевать
vgener. overnachten -
13 переночевать
vgener. overblijven, overnachten, vernachten -
14 hostel
n. herberg; internaathostel1[ hostl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hostel2〈werkwoord; Brits-Engels hostelled〉 -
15 lodge
n. hut; tijdelijke schuilplaats; hotel in een vakantiegebied; bureau--------v. wonen, inwonen; logeren; overnachten; slapen; voeden; prikken, geprikt worden; serveren; voorstellen; deponeren; volmachtenlodge1[ lodzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————lodge21 verblijven ⇒ (tijdelijk) wonen, logeren2 vast komen te zitten ⇒ blijven steken/zitten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 onderdak geven ⇒ logeren, (tijdelijk) huisvesten2 bevatten3 plaatsen ⇒ (vast)zetten, leggen♦voorbeelden: -
16 night
adj. nachtelijk--------n. nacht; duisternis[ najt]♦voorbeelden:spend the night with • overnachten bij, naar bed gaan metstay the night • blijven logeren/slapenwork nights • 's nachts werken, nachtdienst hebbennight after night • avond aan avondat/by night • 's nachts, 's avondsall night (long) • heel de avond/nacht (door)first night • première(avond)last night • gisteravond, vannacht¶ make a night of it • nachtbraken, doorhalen〈informeel; schertsend〉 night! • (wel)terusten! -
17 overnight
adj. 's nachts; tijdens de nacht; voor een nacht (in een hotel verblijven), overnacht--------adv. tijdens de nacht; tijdens de vooravondovernight1♦voorbeelden:————————overnight2〈 bijwoord〉1 de avond/nacht tevoren♦voorbeelden:travel overnight • 's nachts reizen -
18 spend the night with
-
19 stay overnight
-
20 youth hostel
Страницы
- 1
- 2