-
1 temper
n. humeur, slecht humeur--------v. temperen, matigen; verzachten; doen bedaren; mengen; aanmakentemper1[ tempə]2 kwade/slechte bui♦voorbeelden:1 be in a bad temper • in een slecht humeur zijn, de pest in hebben1 temperament ⇒ geaardheid, natuur2 opvliegendheid ⇒ opvliegend karakter, drift(igheid)♦voorbeelden:♦voorbeelden:lose one's temper • zijn kalmte verliezen〈 formeel〉 out of temper with • boos/woedend op————————temper2〈 werkwoord〉2 temperen ⇒ matigen, intomen -
2 darken
v. donker worden; donker maken; verduisteren[ da:kən]4 versomberen ⇒ treurig worden, uit zijn humeur rakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 triest/somber stemmen ⇒ uit zijn humeur brengen -
3 fettle
n. in uitstekende conditie--------v. In uitstekende conditie, in prima humeur[ fetl]♦voorbeelden:¶ in fine fettle • in uitstekende conditie/in een prima humeur -
4 mope
n. kniezen, slecht humeur, verdriet--------v. kniezen, slecht humeur hebben, verdrietig zijnmope1[ moop]1 kniesoor ⇒ tobber, brompot♦voorbeelden:2 have a mope • klagerig zeuren, kankerenII 〈meervoud; the〉————————mope2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 mope about/(a)round • lusteloos rondhangen, neerslachtig rondsloffen -
5 a foul temper
een vreselijk/slecht humeur -
6 a frayed temper
-
7 an even temper
-
8 bad-tempered
bad-tempered -
9 be in a bad temper
in een slecht humeur zijn, de pest in hebben -
10 bearish
adj. beer-, op beer gelijkend; (in economie) in toestand van markt "beer", wanneer prijsverlagingen optreden van aandelen in de Beurs[ beərisj]1 lomp -
11 cheer
n. juichkreet; vrolijkheid--------v. juichen; opvrolijkencheer1[ tsjiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:3 of/with good cheer • welgemoed, vrolijk————————cheer21 juichen ⇒ schreeuwen, roepen♦voorbeelden:¶ cheer up! • kop op!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 toejuichen ⇒ aanmoedigen, opvrolijken♦voorbeelden:2 cheer up • opmonteren, opvrolijken -
12 come away
v. losmaken, uit elkaar halen, scheiden (bv. "Haar arm kwam los en zij moest snel naar de operatiekamer gebracht worden"); vertrekken in bijzondere conditie (bv. "Nadat de arts een lang gesprek met haar had gehouden, vertrok ze in een slecht humeur"); wegkomencome away1 losraken ⇒ losgaan, loslaten2 heengaan ⇒ weggaan, ervandaan komen -
13 come round
bijdraaien; van gedachten veranderencome round, 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 come around1 aanlopen ⇒ langs komen, bezoeken5 een geschil/ruzie bijleggen♦voorbeelden:she'll never come round to our side • ze zal nooit aan onze kant gaan staan -
14 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
15 dander
n. woede, boosheid; irritatie; roos; schilferachtige schilfers op huid of vlekjes die allergische reacties kunnen veroorzaken (Iers gebruik)[ dændə] 〈 informeel〉1 (slecht) humeur ⇒ nijd(igheid), woede♦voorbeelden:¶ get one's dander up • pissig/woest wordenget someone's dander up • iemand nijdig maken -
16 doldrums
n. streek rond de evenaar waar vaak windstilte heerst; slecht humeur; gebrek aan activiteit[ doldrəmz] 〈meervoud; werkwoord steeds meervoud〉♦voorbeelden: -
17 even-tempered
even-tempered -
18 even
adj. gelijk; effen; even; parallel; quitte; zelfs; precies; kalm, niet snel te irriteren of boos te maken; deelbaar door twee, precies door twee te delen (Wiskunde)--------adv. zelfs--------v. plat maken, recht maken; gelijk makeneven1[ ie:vn] 〈bijvoeglijk naamwoord; evenness〉1 vlak ⇒ gelijk, glad2 gelijkmatig ⇒ kalm, onveranderlijk3 even5 eerlijk♦voorbeelden:2 even breathing • rustige/regelmatige ademhalingan even temper • een evenwichtig humeuran even temperature • een gelijkmatige temperatuureven odds • gelijke kansenbe/get even with someone • 't iemand betaald zettenfirst I was losing, now we're even again • eerst verloor ik, nu staan we weer quitteshe is even with me • ze staat gelijk met mij————————even21 gelijk worden ⇒ glad/effen worden→ even up even up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————even3〈 bijwoord〉1 zelfs♦voorbeelden:he doesn't even eat any more • hij eet zelfs niet meershe was unhappy, even weeping • ze was ongelukkig, ja zelfs in traneneven now • zelfs nueven so • maar tocheven then • zelfs toeneven if/though • zelfs al -
19 foul
adj. vuil, stinkend; verstopt raken; bar slecht; grof; onwettelijk; walgelijk; hard; in moeilijkheden geraakt--------n. overtreding (in sport); botsing--------v. vuil maken, stinkend, smerig, vies worden; moeilijkheden veroorzaken; beroerd, verstopt raken; een overtreding begaan (bij sport)foul1[ faul] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————foul2〈bijvoeglijk naamwoord; foulness〉1 vuil ⇒ stinkend, smerig, vies2 vuil ⇒ obsceen, vulgair♦voorbeelden:1 foul weather • vies/vuil weera foul temper • een vreselijk/slecht humeurfoul language • vuile/obscene taaldoes the police suspect foul play? • meent de politie dat er opzet in het spel is?by fair means and foul • met alle oirbare en onoorbare middelena foul exhaust pipe • een verstopte uitlaat————————foul31 vuil worden ⇒ rotten, (beginnen te) stinken4 in de war raken ⇒ blijven haperen, onklaar raken→ foul out foul out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 sport〉een fout/overtreding begaan tegenover♦voorbeelden:→ foul up foul up/ -
20 frame
n. lijst; montuur; kozijn; bouw; lichaamsbouw; humeur; beeld (in film); (op internet) protocol dat "gegevenspakket" bevat met adresveld en slotveld--------v. ontwerpen, uitdenken, formuleren, vormen, verzinnen; inlijsten, omlijsten; (iem.) erin luizen, (opzettelijk) vals beschuldigenframe1[ freem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 (het dragende) geraamte 〈 van een constructie〉 ⇒ skelet 〈 houtbouw〉; frame 〈 van fiets〉; raamwerk, chassis2 〈 benaming voor〉 omlijsting ⇒ kader, kozijn; 〈 ook meervoud〉 montuur 〈 van bril〉; raam 〈 van venster, weeftoestel e.d.〉3 achtergrond ⇒ omgeving, omlijsting4 lichaam ⇒ gestel, bouw♦voorbeelden:————————frame2〈 werkwoord〉1 〈 benaming voor〉 vorm geven aan ⇒ ontwerpen, uitdenken; formuleren, uitdrukken; vormen, vervaardigen; verzinnen, zich inbeelden2 inlijsten ⇒ omlijsten, als achtergrond dienen voor3 het geraamte in elkaar zetten van ⇒ bouwen, construeren♦voorbeelden:1 the government framed a plan for fighting inflation • de regering ontwierp een plan voor de inflatiebestrijding
См. также в других словарях:
humeur — [ ymɶr ] n. f. • 1119 « liquide »; lat. humor I ♦ (v. 1160) Vieilli Substance liquide élaborée par un corps organisé, et spécialt (méd. anc.) Liquide organique du corps humain. ⇒ bile, chassie, chyle, flegme, glaire … Encyclopédie Universelle
humeur — 1. (u meur) s. f. 1° Toute espèce de liquide ; inusité en ce sens qui est le sens propre, excepté dans cette phrase du métier de la tannerie : Faire prendre humeur aux peaux, les humecter, afin de leur donner une préparation. 2° En un sens… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
humeur — HUMEUR. s. f. Substance fluide de quelque corps que ce soit. Humeur subtile. humeur grossiere. humeur chaude. humeur froide. les plantes se nourrissent de l humeur qu elles tirent de la terre. il distille de cet arbre une humeur visqueuse &… … Dictionnaire de l'Académie française
humeur — Humeur, soit d eauë, soit de vin, d huile, ou autres, Latex, laticis. Humeur coulante, Liquor, priore correpta. Humeur qui ne coule point, Humor iners. Humeur froide, Lentus humor. Humeur salée, Salsitudo. Une humeur generative, Foetificus humor … Thresor de la langue françoyse
Humeur — (fr., spr. Umöhr), 1) Feuchtigkeit; 2) Humor … Pierer's Universal-Lexikon
Humeur — (franz., spr. ümör), Laune, besonders üble … Meyers Großes Konversations-Lexikon
humeur — HUMEUR: Se réjouir quand elle sort, et s étonner que le corps humain puisse en contenir de si grandes quantités … Dictionnaire des idées reçues
HUMEUR — s. f. Toute substance fluide qui se trouve dans un corps organisé. Humeur subtile. Humeur grossière. Humeur visqueuse. Il découle de cet arbre une humeur visqueuse. Les humeurs du corps humain sont la lymphe, le sang, le chyle, la bile, etc. La… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
HUMEUR — n. f. Toute substance liquide qui se trouve dans un corps organisé. Humeur visqueuse. Il se disait surtout dans l’Ancienne Médecine. Les humeurs du corps humain sont la lymphe, le sang, le chyle, la bile, etc. Cela vicie les humeurs. Cela met les … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Humeur — Pour les articles homonymes, voir Humeur (homonymie). Humeur nocturne, William Adolphe Bouguereau, 1882. L humeur est un état d âme pe … Wikipédia en Français
humeur — nf., état d esprit : chira nf., penè nm. (Saxel.002) ; grâssa <grâce> nf. (002, Albanais.001), grâfa (002) ; umeur (Aix). E. : Chassie, Rayon, Travers. A1) bonne humeur : bona grâssa <bonne grâce> (001). Fra. Il est toujours de bonne… … Dictionnaire Français-Savoyard