-
1 bijten
morde -
2 p.p. от bijten
gener. gebeten -
3 кусать
bijten, steken -
4 укусить
bijten, steken -
5 bite
n. beet; (slange-) beet--------v. bijten; bijten (van aas)bite1[ bajt]♦voorbeelden:have a bite to eat • iets eten1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte♦voorbeelden:that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak————————bite21 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉♦voorbeelden:1 the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingersbite off • afbijtenbite at something • naar iets happen〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemenbe bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal -
6 mordre
mordre [mordr]♦voorbeelden:ça ne mord pas • de vis wil niet bijtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijtenv1) bijten (in)3) aantasten5) steken [insect] -
7 durchbeißen
durchbeißen1♦voorbeelden:————————durchbeißen21 doorheen bijten ⇒ kapot, lek bijten♦voorbeelden: -
8 snap
adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)--------adv. onverwacht, snel, bliksemsnel--------n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie--------v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwensnap1[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap5 foto♦voorbeelden:1 shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten10 put some snap into it! • een beetje meer fut!I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen————————snap2♦voorbeelden:————————snap3〈 snapped〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op6 met een ruk/schok bewegen♦voorbeelden:1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken♦voorbeelden:snap up • op de kop tikkensnap up a bargain • een koopje meepakken¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag————————snap42 knak♦voorbeelden:1 snap went the glass • klap ging/zei het glas¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik -
9 bite into
v. bijten in, ergens in bijten, met de tanden ergens in bijten -
10 beißen
beißenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 ätzen
ätzen1 bijten, invreten 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ein ätzender Geruch • een bijtende, scherpe geur〈 figuurlijk〉 ätzender Spott • bijtende, scherpe spotII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 ein Bild auf, in eine Platte ätzen • een voorstelling op, in een plaat etsen -
12 bite one's lip
-
13 burn
n. brandwond; brand--------v. branden; aanbranden; verbrandenburn1[ bə:n]2 brandperiode/tijd 〈 van raketmotor〉♦voorbeelden:II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 branderigheid ⇒ het branden/bijten♦voorbeelden:————————burn2♦voorbeelden:1 you don't seem to be burning to accept my offer • zo te zien sta je niet te springen om op mijn aanbod in te gaanburn away • doorbranden, verder brandenburn low • uitgaan/dovenburning for an ideal • in vuur en vlam voor een ideaalburning with ambition • verteerd door ambitieburn with anger • zieden/koken van woede→ burn down burn down/1 branden ⇒ af/ver/ontbranden, in brand staan/steken♦voorbeelden:the soup burnt my mouth • ik heb mijn mond aan de soep gebrandher skin burns easily • ze verbrandt snel (in de zon)burn off • weg/afbranden, schoon/leegbrandenbe burnt to ashes • in de as worden gelegdburn to death • door verbranding om het leven brengen1 branden/lopen/werken op ⇒ gebruiken als brandstof♦voorbeelden: -
14 champ
n. kampioen--------v. knauwen, knagen, bijten op; geen geduld hebbenchamp1[ tsjæmp] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————champ2, chomp♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 nip
n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak--------v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoestennip1[ nip] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 kneep ⇒ het knijpen, beet♦voorbeelden:————————nip2〈 nipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:nip at • happen naar -
16 savage
adj. wreed, woest, wild--------n. wild, primitief, woest, wreed; lomp, ongemanierd; woedendsavage1[ sævidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————savage2〈bijvoeglijk naamwoord; ook savager; savageness〉2 wreed(aardig) ⇒ woest, wild♦voorbeelden:————————savage3〈 werkwoord〉 -
17 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
18 toucher
toucher1 [toesĵee]〈m.〉♦voorbeelden:2 être doux, rude au toucher • zacht, ruw aanvoelen————————toucher2 [toesĵee]♦voorbeelden:1 n'y touche pas! • afblijven!sans avoir l'air d'y toucher, avec son, un air de ne pas y toucher • met een schijnheilig gezichtcet enfant touche à tout • dat kind komt, zit overal aantoucher à un sujet délicat • een teer onderwerp aanroerenne pas toucher à son capital • zijn kapitaal niet aansprekentoucher au but • het doel genaderd zijntoucher au port • de haven bereikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanraken ⇒ betasten, voelen4 ontvangen ⇒ innen, incasseren8 vluchtig meedelen ⇒ bespreken, informeren♦voorbeelden:sa maison touche la mienne • zijn huis grenst aan het mijnetoucher qn. • met iemand in contact komenoù peut-on vous toucher? • waar kan men u bereiken?je l'ai touché par téléphone • ik heb telefonisch contact met hem gehadtoucher de près qn. • iemand direct aangaan1. m1) tastzin4) aanslag [muziek]5) digitaal onderzoek [medisch]2. v1) aanraken2) aanspreken, komen (aan)6) (be)spelen [muziek]7) bijten [vis]8) raken, treffen9) ontvangen, innen10) aangaan, betreffen12) bespreken, informeren -
19 Hund
〈m.; Hund(e)s, Hunde〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 mit etwas keinen Hund hinter dem Ofen hervorlocken können • voor iets geen enkele belangstelling weten te krijgenauf den Hund kommen • aan lagerwal raken -
20 anbeißen
См. также в других словарях:
bijten — beti … Woordenlijst Sranan
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
BIT — (binary digit) Contraction de l’expression anglaise binary digit (chiffre binaire), le terme bit prend en informatique trois significations différentes. Puisqu’on se trouve ici dans un système de numération à base 2, deux symboles (habituellement … Encyclopédie Universelle
Floh — 1. Besser Flöhe gefangen, als müssig gegangen. 2. Der Floh springt so lange davon, bis er erschlagen wird. 3. Die Flöhe setzen sich immer dahin, wo man sie am wenigsten jagen kann. 4. Die Flöhe sind lieber bei den Weibern; denn so sie gefressen,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Laus — 1. Aus ar Lôs wird a Hôs. (Militsch.) Aus einer Laus wird ein Haus. Wenn jemand aus Kleinigkeiten, kleinen Versehen grosse Dinge macht. 2. Bat biäter es as ne Lûs, maut me met niämen noa Hûs. (Iserlohn.) – Woeste, 73, 200. 3. Besser eine Laus im… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bit — Bite Bite (b[imac]t), v. t. [imp. {Bit} (b[i^]t); p. p. {Bitten} (b[i^]t t n), {Bit}; p. pr. & vb. n. {Biting}.] [OE. biten, AS. b[=i]tan; akin to D. bijten, OS. b[=i]tan, OHG. b[=i]zan, G. beissen, Goth. beitan, Icel. b[=i]ta, Sw. bita, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Bit — Bite Bite (b[imac]t), v. t. [imp. {Bit} (b[i^]t); p. p. {Bitten} (b[i^]t t n), {Bit}; p. pr. & vb. n. {Biting}.] [OE. biten, AS. b[=i]tan; akin to D. bijten, OS. b[=i]tan, OHG. b[=i]zan, G. beissen, Goth. beitan, Icel. b[=i]ta, Sw. bita, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Bite — (b[imac]t), v. t. [imp. {Bit} (b[i^]t); p. p. {Bitten} (b[i^]t t n), {Bit}; p. pr. & vb. n. {Biting}.] [OE. biten, AS. b[=i]tan; akin to D. bijten, OS. b[=i]tan, OHG. b[=i]zan, G. beissen, Goth. beitan, Icel. b[=i]ta, Sw. bita, Dan. bide, L.… … The Collaborative International Dictionary of English
Biting — Bite Bite (b[imac]t), v. t. [imp. {Bit} (b[i^]t); p. p. {Bitten} (b[i^]t t n), {Bit}; p. pr. & vb. n. {Biting}.] [OE. biten, AS. b[=i]tan; akin to D. bijten, OS. b[=i]tan, OHG. b[=i]zan, G. beissen, Goth. beitan, Icel. b[=i]ta, Sw. bita, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Bitten — Bite Bite (b[imac]t), v. t. [imp. {Bit} (b[i^]t); p. p. {Bitten} (b[i^]t t n), {Bit}; p. pr. & vb. n. {Biting}.] [OE. biten, AS. b[=i]tan; akin to D. bijten, OS. b[=i]tan, OHG. b[=i]zan, G. beissen, Goth. beitan, Icel. b[=i]ta, Sw. bita, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English