-
1 afgaan
5 [in werking gebracht worden] go off6 [gedaan worden] 〈zie voorbeelden 6〉7 [een gek figuur slaan] lose face, flop, fail♦voorbeelden:afgaande op wat hij zegt • judging by what he saysop zijn gevoel afgaan • play it by ear3 van het toneel afgaan • go off, leave the stagevan school afgaan • leave schoolik ga volgend jaar van hockey af • I'm giving up hockey next year4 daar gaat 10 % van af • 10 % is taken off thathet vuil wil er niet afgaan • the dirt won't come off6 dat gaat hem gemakkelijk af • it comes easy/easily to himII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [geheel/allemaal langsgaan] go along the line♦voorbeelden: -
2 afgaan
v. go down, descend; rely on, count on; lose face, suffer embarrassment or disgrace (Slang) -
3 afgaan op
v. go upon, make towards -
4 afgaan
descend, get off, go down -
5 afgaan als een gieter
afgaan als een gieterVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > afgaan als een gieter
-
6 de trap afgaan
-
7 op de uiterlijke schijn afgaan
op de uiterlijke schijn afgaan————————op de uiterlijke schijn afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op de uiterlijke schijn afgaan
-
8 recht op zijn doel afgaan
recht op zijn doel afgaan————————recht op zijn doel afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > recht op zijn doel afgaan
-
9 door een zijdeur afgaan
door een zijdeur afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > door een zijdeur afgaan
-
10 een geweer doen afgaan
een geweer doen afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een geweer doen afgaan
-
11 het vuil wil er niet afgaan
het vuil wil er niet afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het vuil wil er niet afgaan
-
12 op de buitenkant afgaan
op de buitenkant afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op de buitenkant afgaan
-
13 op de reuk afgaan
op de reuk afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op de reuk afgaan
-
14 op iemand afgaan
op iemand afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op iemand afgaan
-
15 op zijn gevoel afgaan
op zijn gevoel afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op zijn gevoel afgaan
-
16 op zijn intuïtie afgaan
op zijn intuïtie afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op zijn intuïtie afgaan
-
17 recht op iemand/iets afgaan
recht op iemand/iets afgaango straight for someone/somethingVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > recht op iemand/iets afgaan
-
18 van het toneel afgaan
van het toneel afgaango off, leave the stageVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > van het toneel afgaan
-
19 van school afgaan
van school afgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > van school afgaan
-
20 recht
recht1〈 het〉2 [rechtsregels; rechtsgeleerdheid] law3 [rechtspraak] justice4 [proces] court5 [bevoegdheid, voorrecht] right6 [meervoud] [bevoegdheden behorend bij een stand/positie] rights8 [meervoud] [bevoegdheid tot reproductie van een boek/film enz.] (copy)right(s)9 [belasting] duty♦voorbeelden:recht doen aan iets • do justice to something〈 figuurlijk〉 iemand/iets geen recht doen • be unfair to someone/somethinghet recht handhaven • uphold the lawhet recht met voeten treden • trample justice underfootin zijn recht zijn/staan • be within one's rightsje kan je met recht afvragen wat … • you may well wonder what …met recht razend zijn • have good reason to be furiousagrarisch/fiscaal/militair recht • agrarian/fiscal/military lawburgerlijk recht • civil lawhet geschreven recht • written/statute lawhet ongeschreven recht • unwritten/common lawpubliek en privaat recht • public and private lawRomeins recht • Roman lawhet recht in eigen handen nemen • take the law into one's own handsrechten studeren • read/study lawmeester in de rechten • Master of Lawskrachtens recht en gewoonte • by right and customkrachtens/volgens Engels recht • under English lawnaar Nederlands recht • according to Dutch lawrecht doen in een zaak • decide on a caserecht vorderen/zoeken • demand/seek justice4 in rechte iets afdwingen/eisen/vorderen • enforce/demand something in a court of lawhet recht van de sterkste • the law of the jungleaangeboren en verworven rechten • birthrights and acquired rightsdat is mijn goed recht • that is my righthet volste recht hebben om … • have every right to …zijn graad geeft hem het recht om … • his degree qualifies him to …het recht hebben om zijn kinderen te zien • have access to one's childrenniet het recht hebben iets te doen • have no right to do somethingiemand het recht ontzeggen om … • deny someone the right to …evenveel recht van spreken hebben als de rest • have an equal voice with the restgeen recht van spreken hebben • have no right to speakdoor dat te doen had hij geen recht van spreken meer • by doing that he put himself out of courtiedereen heeft het recht om … • everyone has the right to …op zijn recht(en) staan • insist on one's right(s)〈 figuurlijk〉 zijn kwaliteiten komen daar veel beter tot hun recht • he can make far better use of his talents there〈 figuurlijk〉 iemand/iets (niet) tot zijn recht laten komen • do (no) justice to someone/somethingvoor zijn recht(en) opkomen • defend one's right(s)de rechten van de vrouw • women's rightsburgerlijke/politieke rechten • civil/political rightsde oudste rechten hebben • have first claimgeen recht hebben op • have no right/claim tozijn rechten laten gelden • exercise one's rightsrecht hebben/geven op iets • have/give the right to somethingalle rechten voorbehouden • all rights reservedvrij van rechten • free of duties————————recht21 [niet gebogen/bochtig; niet scheef/schuin] straight2 [rechtop] straight (up), upright3 [normaal] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 right 〈 kant van stof〉; direct 〈 evenredigheid〉; 〈 bijwoord〉 directly 〈 evenredig〉♦voorbeelden:op het laatste rechte stuk • on the home straightje bord moet je wel recht houden • you must keep your plate straightde auto kwam recht op ons af • the car was coming straight at usiets recht leggen • put something straightrecht op iemand/iets afgaan • go straight for someone/somethingiets recht snijden • cut something (off) straightrecht omhoog/omlaag • straight up/downiemand recht in de ogen kijken • look someone straight in the eyerecht op zijn doel afgaan • go straight for one's goalrecht van lijf en leden • straight-limbedrecht voor zich uitkijken • look/stare straight aheadrecht op zijn benen staan • stand up straightrecht zitten/staan • sit/stand up straightrecht overeind • straight up, bolt uprightrecht evenredig zijn met • be directly proportional to〈 breien〉 eerst drie averecht, dan drie recht • first three purl, then three plainhet rechte van iets weten • know the ins and outs of somethingII 〈 bijwoord〉1 [formeel] [echt] really2 [precies] straight♦voorbeelden:2 hangt/zit mijn jurk recht? • is my dress straight?ze reden recht op elkaar in • they collided head-onhij woont recht tegenover mij • he lives straight across from merecht tegenover elkaar • face-to-face
- 1
- 2