-
21 Musterung
-
22 Schlepperei
Schlepperei〈v.; Schlepperei, Schleppereien〉 〈 informeel〉 -
23 fix up
aanbrengen, plaatsen, inrichten; opknappen, in orde brengen, regelen, organiseren; voorzienfix up1 regelen ⇒ organiseren, voorzien van2 logies/onderdak geven aan♦voorbeelden:〈 informeel〉 fix it/things up (with someone) • zorgen dat het voor elkaar komt (door met iemand te praten)〈Amerikaans-Engels; slang〉 fix someone up (with a girl) • een meisje/hoertje regelen voor iemandfix someone up with a job • iemand aan een baan(tje) helpen -
24 being flawed
Het doen barsten (gescheurd zijn, iets breken, een gebrek aanbrengen, ontsiering, bederf) -
25 fit
adj. geschikt; passend; waardig; bereid to; gezond; in goede vorm--------n. passen, pasvorm; stuip, toeval, beroerte, aanval, insult, vlaag, bevlieging--------v. passen, kloppen met; voorzien, uitrusten; aanbrengenfit1[ fit]1 vlaag ⇒ opwelling, inval♦voorbeelden:by/in fits (and starts) • bij vlagen2 a fit of coughing • een hoestaanval/buigive someone a fit • iemand de stuipen op het lijf jagen1 het (goed) passen/zitten ⇒ pasvorm♦voorbeelden:————————fit2〈 fitter〉1 geschikt ⇒ gepast, passend2 gezond ⇒ fit, in (goede) conditie♦voorbeelden:1 a fit person to do something • de geschikte/juiste persoon om iets te doenfit to print • geschikt om (af) te drukkena meal (that is) fit for a king • een koningsmaal2 as fit as a fiddle • kiplekker, zo gezond als een visII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:1 think/see fit to do something • het juist/gepast achten (om) iets te doen, goeddunkennot fit to be seen • ontoonbaarit is not fit (that) • het hoort niet (dat)¶ work till you are fit to drop (dead) • werken tot je erbij neervalt, je doodwerken————————fit3〈fitted; Amerikaans-Engels in betekenis II 0.1 en 0.2 fit, fit〉1 geschikt/passend zijn ⇒ passen, goed/juist zitten♦voorbeelden:→ fit in fit in/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (goed) geschikt/passend maken ⇒ aanpassen♦voorbeelden: -
26 vlak
vlak1〈 het〉♦voorbeelden:een schuin vlak • une face obliquein het culturele vlak • sur le plan cultureleen hellend vlak • un plan inclinéeen lijn aanbrengen in een vlak • projeter une ligne sur un plan————————vlak21 [effen, glad] plat2 [met weinig contrasten] terne♦voorbeelden:1 iemand slaan met de vlakke hand • frapper qn. avec le plat de la maineen vlak land • un pays plathet vlakke veld • la rase campagneiets vlak maken • aplanir qc.; 〈 glad〉 lisser qc.II 〈 bijwoord〉1 [zonder helling] à plat2 [recht; zonder tussenruimte, tussenpoos] juste♦voorbeelden:vlak (van) tevoren • juste avantvlak aan de kant • juste au bordvlak bij de school • tout près de l'écolehet succes is vlak bij • le succès est en vuevlak langs de muren lopen • raser les mursvlak na iemand aankomen • arriver sur les pas de qn.hier vlak om de hoek • à quatre pas d'iciik kreeg de bal vlak tegen mijn voorhoofd • j'ai reçu le ballon en plein front -
27 place
place [plaas]〈v.〉1 plaats ⇒ plek, ruimte2 post ⇒ betrekking, ambt3 plein♦voorbeelden:place assise • zitplaatsplaces avant • voorbankplace debout • staanplaatsune quatre places • een auto met vier zitplaatsenavoir sa place qp. • ergens thuishorenfaire place nette • het huis ontruimense mettre à la place de qn. • zich in iemand verplaatsense mettre à la place de qn., prendre la place de qn. • iemand vervangenoccuper, avoir, tenir la première place • van het grootste belang zijnoffrir des places à qn. • iemand entreekaartjes gevenprendre place • gaan zitten, plaatsnemenregagner sa place • naar zijn plaats teruggaanremettre qn. à sa place • iemand op zijn plaats zetten, terechtwijzentenir beaucoup de place • veel ruimte in beslag nementenir sa place • zijn werk goed doen, tegen zijn taak opgewassen blijken, een eigen plaats hebbenemployer un crayon à la place d'un stylo • een potlood gebruiken in plaats van een penj'ai signé à sa place • ik heb voor hem getekendà votre place • als ik u wasplace à • maakt ruimte voorde place en place • hier en daartout est en place • alles staat klaarmettre en place • opstellen, aanbrengen, installerenne pas rester, ne pas tenir en place • niet stil kunnen zittenpar places • hier en daarrester sur place • zich niet verroerenêtre cloué de surprise sur place • als aan de grond vastgenageld staan van verbazingfaire du sur place • surplace maken; niet vooruitkomenfaire une enquête sur place • ter plaatse een onderzoek instellen〈 spreekwoord〉 (une place pour chaque chose et) chaque chose à sa place 〈 wanneer alles daar ligt waar het thuishoort, hoeft men niet lang te zoeken〉2 personne en place • hooggeplaatst, invloedrijk persoonêtre, entrer dans la place • zich een plaats verwerven in het zakenmilieu5 place d'armes • exercitieplein, paradeveldplace de guerre • vesting(stad)place forte • vesting(stad)être maître de la place • de touwtjes in handen hebbenf1) plaats, ruimte2) zitplaats3) betrekking, baantje4) plein -
28 aanleggen
1 [aanbrengen tegen, om] mettre2 [doen overeenkomstig een doel] procéder (à qc.)6 [besteden] investir♦voorbeelden:hoe leg ik dat aan? • comment m'y prendre?het zuinig aanleggen • être chichehet met iemand aanleggen • 〈 zich inlaten met〉 s'acoquiner avec qn.; 〈 ruzie krijgen met〉 se prendre de querelle avec qn.het met de buurvrouw aanleggen • devenir l'amant de sa voisinehet op iets aanleggen • viser qc.1 [voor de wal komen] aborder2 [onderweg stilhouden] s'arrêter (à)1 [richten] épauler (qc.)♦voorbeelden: -
29 anlegen
anlegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)leggen ⇒ (aan)zetten, aanbrengen, aandoen5 beleggen, investeren♦voorbeelden:1 jemandem Fesseln, Ketten anlegen • iemand boeien, ketens aandoen(die) letzte Hand anlegen • de laatste hand leggen aander Hund legt die Ohren an • de hond legt de oren plat tegen zijn kopeine Leiter an die Scheune anlegen • een ladder tegen de schuur zetten〈 figuurlijk〉 strenge Maßstäbe an etwas, jemanden anlegen • strenge maatstaven voor iets, iemand aanleggen6 Geld für ein neues Auto anlegen • geld voor een nieuwe auto aanleggen, bestedenes darauf anlegen, jemanden zu kränken • het erop aanleggen, iemand te krenken8 Schmucksachen anlegen • sieraden aandoen, opspeldenden Hund anlegen • de hond aan de ketting leggen, vastleggen♦voorbeelden: -
30 aufsetzen
aufsetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opstellen, opmaken4 op-, aanzetten ⇒ op-, aannaaien5 (neer)zetten ⇒ aan, op de grond zetten♦voorbeelden:7 ich setzte mich auf • ik ging overeind, rechtop zitten -
31 interline
v. tussen de regels schrijven of invoegen♦voorbeelden: -
32 touche
touche [toesĵ]〈v.〉4 toets ⇒ penseelstreek, kleurcontrast, schrijfstijl♦voorbeelden:touche à effleurement • tiptoetstouche d'espacement • spatietoetssentir une touche • voelen dat men beet heeftpeindre à petites, grandes touches • met fijne, grove streek schilderentouche longue, courte • lange, korte inworpil y a touche • de bal is uitrester sur la touche • op het reservebankje zitten〈 figuurlijk〉 être mis sur la touche • op non-actief gesteld zijn, uitgerangeerd zijnf1) toets3) treffer [schermen]4) uiterlijk, voorkomen5) inworp [sport]6) zijlijn [sport] -
33 inzetten
1 [aanbrengen in, tussen] mettre2 [beginnen te doen] entamer3 [in actie laten komen] engager♦voorbeelden:een lapje inzetten • mettre une pièceruiten inzetten • poser des carreauxhet inzetten • la posede trainer zette beide wisselspelers in • l'entraîneur a fait monter sur le terrain les deux remplaçants1 [sport en spel] miser2 [m.b.t. een veiling] mettre à prix♦voorbeelden:2 ik heb het huis ingezet op 210.000 gulden • j'ai mis la maison aux enchères au prix de 210.000 florinsde veilingmeester zette in op vijftig gulden • le commissaire-priseur a fixé le prix de base à cinquante florins1 [beginnen] commencer♦voorbeelden:1 de winter zet stevig in • l'hiver s'annonce rigoureuxde winter zet stevig in • l'hiver s'annonce rigoureuxIV inzicht|inzicht♦voorbeelden:tot het inzicht komen, dat … • en arriver à l'idée que …naar zijn inzicht • d'après lui -
34 vernieuwing
♦voorbeelden:de vernieuwing van een stadswijk • la réhabilitation d'un quartiervernieuwingen invoeren • innover -
35 aanleggen
1 [aanbrengen tegen/om] apply2 [doen overeenkomstig een doel] contrive ⇒ set/go about3 [bezig zijn tot stand te brengen] construct, build ⇒ 〈 straat ook〉 lay, dig 〈 kanaal〉, lay out 〈 park, tuin〉, install 〈 voorzieningen〉, build up 〈 voorraad〉♦voorbeelden:een verband aanleggen • dress (a wound), bandage2 het zó weten aan te leggen dat … • contrive it so that …het erop aanleggen dat/om … • set out to …hoe leg ik dat aan? • how do I go about this?het met de buurvrouw aanleggen • start carrying on with the woman next doorhet met iemand aanleggen • 〈 zich inlaten met〉 get involved with someone; 〈 gemene zaak maken met〉 join forces with someone3 een spoorweg/weg aanleggen • construct a railway/roadeen verzameling aanleggen • start a collectioneen vuur aanleggen • lay a fireeen nieuwe wijk aanleggen • build a new Bestate/Adevelopment2 [onderweg stilhouden] stop (off)1 [richten] aim♦voorbeelden:1 leg aan! • take aim! -
36 überziehen
überziehen1♦voorbeelden:¶ jemandem eins, ein paar überziehen • iemand een flinke klap, klappen geven————————überziehen2I 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 overtrekken ⇒ bedekken, aanbrengen (over, op)2 overschrijden ⇒ overdisponeren, heen gaan over3 overtrekken, -drijven♦voorbeelden:mit Gold, Silber überziehen • vergulden, verzilverenetwas mit einer Lackschicht überziehen • een laklaag op iets aanbrengen2 sein Konto um 100 Gulden überziehen • op zijn bankrekening 100 gulden in het rood (komen te) staaner hat (die Zeit) um 5 Minuten überzogen • hij is 5 minuten over de tijd heen gegaan3 überzogene Forderungen • overdreven, overtrokken eisen♦voorbeelden: -
37 coucher
coucher1 [koesĵee]〈m.〉2 onderdak ⇒ onderkomen, nachtverblijf♦voorbeelden:————————coucher2 [koesĵee]1 overnachten ⇒ de nacht doorbrengen, slapen♦voorbeelden:voiture qui couche dehors • auto die 's nachts altijd buiten staat→ chambreenvoyer coucher qn. • zich van iemand ontdoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 op schrift stellen ⇒ neer-, opschrijven, optekenen♦voorbeelden:2 zich uitstrekken ⇒ gaan liggen, zich (neer)leggen♦voorbeelden:se coucher par terre • op de grond gaan liggen→ lit1. m2) onderdak3) ondergang [zon]2. v1) overnachten, slapen4) neerleggen6) neer-, opschrijven3. se coucherv2) gaan liggen3) ondergaan [zon] -
38 ris
-
39 drukken
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 [omlaag brengen] push down4 [drukwezen] print♦voorbeelden:1 iemand de hand drukken • shake someone's hand, shake hands with someoneiemand geld in de hand drukken • press money into someone's handin elkaar drukken • press/crush togetheriemand tegen de muur drukken • pin someone against the walliemand tegen zich aan drukken • hold someone close (to oneself)3 de lonen/prijzen/kosten/onkosten drukken • keep down wages/prices/costs/expenses4 10.000 exemplaren drukken • print/run off 10,000 copies(niet) geschikt om gedrukt te worden • (un)printableliegen of het gedrukt staat • lie through one's teeth♦voorbeelden:1 iemand die zich drukt • dodger, shirker -
40 inslaan
2 [in voorraad nemen] stock (up on/with)4 [aanbrengen in] stamp in/on♦voorbeelden:1 iemand de hersens inslaan • bash/beat someone's brains ineen ruit inslaan • smash a window♦voorbeelden:nieuwe wegen inslaan • break new ground, blaze a (new) trailop iemand blijven inslaan • hit someone repeatedlyzijn nieuwe plaat sloeg enorm in • his new record was a smash hithet nieuws sloeg in als een bom • the news came as a bombshell♦voorbeelden:
Страницы