-
1 frère
frère [frer]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 broer4 tweelingbroertje ⇒ pendant, tegenhanger♦voorbeelden:en frères • als broers, broederlijkfrères maçons • vrijmetselaarsfaux frère • afvallige, verraderfrères mineurs • minderbroeders, franciscanen〈 informeel〉 vieux frère • makker, ouwem1) broer, broeder2) compagnon, gezel -
2 parti frère
parti frère
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский