-
1 ziekelijk
1 [telkens ziek] sickly♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉♦voorbeelden:hij is ziekelijk jaloers • he's morbidly jealous -
2 ziekelijk
adj. sickly, ailing, morbid, pathological, valetudinarian, valetudinary, invalid, atrophied, cachectic, infirm, diseased, disordered, weakly, nosogenic, pimping, wan, cranky, crazy -
3 ziekelijk zijn
ziekelijk zijn -
4 hij is ziekelijk jaloers
hij is ziekelijk jaloersVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is ziekelijk jaloers
-
5 bleek
bleek1〈de〉1 [grasveld] bleach(ing) ground/field/green2 [linnengoed] washing3 [bleekwateroplossing] bleach4 [het bleken van linnengoed] bleach(ing)————————bleek2♦voorbeelden:bleek zien • look pale/wan -
6 krukkig
-
7 ongezond
1 [ziekelijk] unhealthy2 [nadelig voor de gezondheid] unhealthy♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉2 [belemmerend, storend] unhealthy♦voorbeelden:1 een ongezonde financiële positie • an unsound/unhealthy financial position -
8 slecht
♦voorbeelden:slecht betaald • badly/low paiddat is niet slecht • that is not badjij kent haar maar slecht • you do not know her wellslechter worden 〈van kwaliteit e.d.〉 • worsen, deteriorateslecht ter been zijn • have difficulty walkingde zaken staan slecht • things look badeen slechte vrouw • a woman of ill repute5 een slechte dag hebben • have a bad/an off dayhet loopt nog eens slecht met je af • you will come to no gooder slecht aan toe zijn • be in a bad wayII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 [bijna niet] hardly, scarcely ⇒ badly♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
ziekelijk — malengri … Woordenlijst Sranan