-
1 épais
épais [eepe],épaisse [eepes]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 dik ⇒ stevig, zwaarlijvig3 dik vloeibaar ⇒ stroperig, taai4 grof ⇒ bot, log♦voorbeelden:1 avoir la taille épaisse • dik, zwaarlijvig zijn→ langue= épaisse; adj1) dik, stevig2) diep, zwaar3) stroperig, taai4) grof, onbehouwen5) dom -
2 sourcil
sourcil [soersie]〈m.〉♦voorbeelden:m -
3 avec un haussement de sourcils
avec un haussement de sourcilsDictionnaire français-néerlandais > avec un haussement de sourcils
-
4 broussaille
broussaille [broesaaj]〈v., vaak meervoud〉1 struikgewas ⇒ struiken, kreupelhout♦voorbeelden:sourcils en broussaille • borstelige wenkbrauwen -
5 circonflexe
circonflexe [sierkõfleks]♦voorbeelden:1 sourcils circonflexes • gebogen, hoekige wenkbrauwen¶ accent circonflexe • accent circonflexe, ‘dakje’ 〈bijv. ê〉 -
6 froncer les sourcils
froncer les sourcils -
7 *haussement
*haussement ['oosmã]〈m.〉♦voorbeelden: -
8 sourciller
-
9 sourcils circonflexes
sourcils circonflexesgebogen, hoekige wenkbrauwen -
10 sourcils en broussaille
sourcils en broussaille
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский