-
1 tapir
-
2 enfoncer
enfoncer [ãfõsee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 inslaan ⇒ induwen, inheien♦voorbeelden:enfoncer son chapeau sur la tête • zijn hoed diep over de ogen trekkenj'essaie de lui enfoncer cela dans la tête (le crâne) • dat probeer ik hem aan zijn verstand te brengen, in te prenten1 wegzinken ⇒ verzinken, wegzakken♦voorbeelden:v2) inslaan, inheien3) steken (in)
См. также в других словарях:
wegduiken — dok … Woordenlijst Sranan