-
1 abtreiben
abtreiben1 af-, wegdrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, weg-, verdrijven2 afdrijven, naar beneden drijven -
2 fortschwimmen
fortschwimmen♦voorbeelden: -
3 hinaustreiben
-
4 hintreiben
hintreibenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 vertreiben
vertreiben♦voorbeelden: -
6 wegschwimmen
-
7 wegtreiben
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский