-
1 contrôler
contrôler [kõtroolee]1 controleren ⇒ nagaan, toetsen, toezicht houden op, (na)checken2 beheersen ⇒ in zijn macht hebben, onder zijn gezag, leiding hebben♦voorbeelden:1. v1) controleren, nagaan, toetsen2) beheersen, leiding hebben3) waarmerken, keuren [zilver, goud]2. se contrôlerv -
2 certifier
certifier [sertiefjee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) verklaren, verzekeren2) bevestigen3) waarborgen, waarmerken [juridisch] -
3 parapher
-
4 authentifier
authentifier [ootãtiefjee, ottãtiefjee]〈 werkwoord〉1 als, voor echt verklaren ⇒ waarmerken, legaliseren -
5 parafer
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский