-
1 carrot
n. wortel[ kærət]♦voorbeelden:¶ which shall it be: the carrot or the stick? • 〈 ongeveer〉zeg het maar: moet het goedschiks of kwaadschiks? -
2 hold out/offer a carrot to someone
hold out/offer a carrot to someoneEnglish-Dutch dictionary > hold out/offer a carrot to someone
-
3 point out someone's responsibilities
English-Dutch dictionary > point out someone's responsibilities
-
4 point out
-
5 represent
v. vertegenwoordigen; symboliseren; beschrijven[ reprizzent]1 voorstellen ⇒ weergeven, afbeelden3 aanvoeren ⇒ beweren, voorgeven, meedelen4 verklaren ⇒ uitleggen, duidelijk maken5 symboliseren ⇒ staan voor, betekenen♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский