-
1 counterfeit
adj. vals, vervalst--------n. vervalsen--------v. vervalsencounterfeit1[ kauntəfit] 〈zelfstandig naamwoord; bijvoeglijk naamwoord〉————————counterfeit2〈 werkwoord〉 -
2 pretend
adj. voordoend; aanspraak makend--------v. zich voordoen als; doen alsof; aanspraak maken op[ prittend]♦voorbeelden:→ pretend to pretend to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 pretenderen ⇒ voorgeven, (ten onrechte) beweren -
3 purport
-
4 represent
v. vertegenwoordigen; symboliseren; beschrijven[ reprizzent]1 voorstellen ⇒ weergeven, afbeelden3 aanvoeren ⇒ beweren, voorgeven, meedelen4 verklaren ⇒ uitleggen, duidelijk maken5 symboliseren ⇒ staan voor, betekenen♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский