-
1 conveyance
n. overdrachts/transportakte; vervoermiddel[ kənveeəns]1 〈 juridisch〉overdrachts/transportakte4 overdracht/brenging ⇒ uitdrukking -
2 перевозочное средство
adjgener. transportmiddel, vervoermiddelRussisch-Nederlands Universal Dictionary > перевозочное средство
-
3 транспортное средство
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > транспортное средство
-
4 carrier
n. vervoerder van goederen of reizigers,een transporteur; drager (van een ziekte); vliegtuig-moederschip; transport maatschappij, scheepsbedrijf; vrachtwagen; stoomschip of boot dat goederen of passagiers vervoert; werker bij de posterijen die post draagt; iemand die kranten op speciale route verzorgt ; persoon of dier die een ziekte overdraagt op iemand maar er zelf niet aan lijdt; signaal dat wordt verzonden via een telefoonlijn als twee computers via modems met elkaar verbonden zijn (iComputers) telecommunicatiebedrijf[ kæriə]1 〈 benaming voor〉 vervoerder van goederen of reizigers ⇒ expediteur, transporteur; vrachtvaarder; expeditie/transport/vervoerbedrijf; luchtvaartmaatschappij; spoorwegmaatschappij; rederij5 (papieren/plastic) boodschappentas(je)6 postduif→ common common/ -
5 flyer
n. vlugschrift, folder, brochure; pilootflyer, flier[ flajjə]3 zeer snel iets/iemand ⇒ 〈 in het bijzonder van vervoermiddel〉 snel/exprestrein; renpaard -
6 death trap
levensgevaarlijke plaats, val, vervoermiddel -
7 vehicle owner
autoeigenaar (eigenaar van vervoermiddel) -
8 garage
garage [gaaraazĵ]〈m.〉2 (het) ergens plaatsen 〈 van vervoermiddel〉 ⇒ (het) stallen 〈 van fiets〉 ⇒ (het) op een zijspoor rijden 〈 van trein〉 ⇒ (het) parkeren 〈 van auto〉♦voorbeelden:1 stationnement interdit: sortie de garage • verboden te parkeren: uitritgarage à étages • bovengrondse parking→ voiem1) garage, stalling, boothuis2) (het) stallen, bergen, parkeren -
9 véhicule
véhicule [vee.iekuul]〈m.〉♦voorbeelden:véhicule spatial • ruimtevaartuigm1) voertuig2) vulstof3) heilsweg -
10 garer
garer [gaaree]1 〈 vervoermiddel〉 ergens plaatsen ⇒ 〈 auto〉 parkeren ⇒ 〈 fiets〉 stallen ⇒ 〈 trein〉 op een zijspoor zetten ⇒ 〈 boot〉 meren ⇒ 〈 vliegtuig〉 in de hangar zetten2 naar binnen halen ⇒ opslaan, binnenzetten, in veiligheid brengen♦voorbeelden:→ voiture1 (ergens) geplaatst zijn ⇒ geparkeerd staan, gestald staan2 langs de kant gaan staan ⇒ uitwijken voor, opzij gaan staan♦voorbeelden: -
11 Transportmittel
-
12 Zubringer
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский