-
1 verstouten
отважиться; иметь наглость* * *гл.общ. ободрять, подбодрять, придавать храбрости -
2 zich verstouten
гл.общ. дерзать, осмеливаться, отваживаться -
3 дерзать
vgener. zich vermeten, durven, wagen, zich verstouten -
4 ободрять
vgener. oppeppen (bv.: voetbalspelers moesten elkaar even oppeppen voor de wedstrijd), opbeuren, opfleuren, opmonteren, (iem.) een hart onder de riem steken (кого-л.), (iem.) moed geven (кого-л.), aanmoedigen, aanwakkeren, bemoedigen, moed inspreken, opvrolijken, verkwikken, verstouten -
5 осмеливаться
vgener. zich vermeten, wagen, aandurven, avonturen, de vrijheid nemen, durven, onderstaan, zich verkloeken, zich verstouten -
6 отваживаться
vgener. onderstaan, aandurven, avonturen, durven, wagen (на что-л.), zich verkloeken, zich vermeten, zich verstouten -
7 подбодрять
vgener. verstouten -
8 придавать храбрости
vgener. verstouten
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский