-
1 bauen
bauen1 bouwen, werken3 gebouwd, geconstrueerd zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 construeren, maken♦voorbeelden:6 einen Unfall bauen • een ongeval veroorzaken, hebben -
2 heraufbeschwören
heraufbeschwören♦voorbeelden: -
3 Urheberschaft
-
4 Welle
Welle〈v.; Welle, Wellen〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 (hohe) Wellen schlagen • (veel, de nodige) deining veroorzaken〈 figuurlijk〉 die Stimmung schlug hohe Wellen • er heerste een opgetogen, uitgelaten stemmingauf welcher Welle liegt der Sender? • op welke golflengte ligt de zender? -
5 anrichten
-
6 anstiften
anstiften♦voorbeelden: -
7 antun
antun♦voorbeelden:jemandem eine Wohltat antun • iemand een weldaad bewijzenjemandem, einer Sache Schaden antun • iemand, iets schade toebrengen〈 formeel〉 jemandem, sich Zwang antun • iemand, zich dwingenvon der Musik angetan sein • van de muziek verrukt, weg zijn -
8 auslösen
auslösen2 teweegbrengen, veroorzaken♦voorbeelden:Reaktionen auslösen • tot reacties leidenbei jemandem Überraschung auslösen • iemand verrast doen staan♦voorbeelden: -
9 bedingen
bedingen1————————bedingen21 (ver)eisen, veronderstellen2 veroorzaken, teweegbrengen ⇒ (met zich) meebrengen♦voorbeelden:das ist durch sein Alter bedingt • dat brengt zijn leeftijd mee -
10 bereiten
-
11 bewirken
-
12 blähen
-
13 einen Skandal provozieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Skandal provozieren
-
14 einen Streit heraufbeschwören
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Streit heraufbeschwören
-
15 einen Unfall bauen
een ongeval veroorzaken, hebben -
16 erregen
erregen2 veroorzaken, (ver)wekken♦voorbeelden:Aufsehen erregen • opzien barenNeugierde erregen • nieuwsgierigheid opwekkenStaunen erregen • verbazing wekken -
17 erzeugen
-
18 herbeiführen
-
19 hervorrufen
hervorrufen♦voorbeelden: -
20 hohe Wellen schlagen
(veel, de nodige) deining veroorzaken
- 1
- 2