-
1 amaigrir
amaigrir [aamegrier]1 (doen) vermageren ⇒ mager, dunner maken, uitmergelen1 mager, dunner worden ⇒ vermageren, afvallen1. v(doen) vermageren, uitgemergelen2. s'amaigrirvmager worden, afvallen -
2 dessécher
dessécher [deeseesĵee]1 (uit)drogen ⇒ laten drogen, laten verdorren, droogleggen2 doen vermageren, verschrompelen1 uitdrogen ⇒ opdrogen, droog worden, verdorrenv1) uitdrogen, laten verdorren3) verharden -
3 maigrir
maigrir [megrier]1 mager(der) worden ⇒ vermageren, slanker worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) vermageren, afslanken2) mager maken -
4 émacier
émacier [eemaasjee]1 mager worden ⇒ vermageren, uitteren -
5 décoller
décoller [deekollee]♦voorbeelden:il ne décolle pas d'ici • hij blijft hier maar plakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losgaan♦voorbeelden:1. v2) opstijgen (van) [vliegtuig]3) weggaan5) losmaken, losweken2. se décollerv
См. также в других словарях:
vermageren — mangri … Woordenlijst Sranan