-
1 teilen
teilenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Freude, Glück teilen • in iemands vreugde, geluk delenmit geteilten Gefühlen • met gemengde gevoelensgeteilter Meinung sein • van mening verschillenin Gruppen teilen • in groepen in-, verdelenetwas unter den Kindern teilen • iets onder de kinderen verdelen2 zich splitsen ⇒ zich delen, zich vertakken3 uit elkaar gaan, uiteengaan ⇒ opengaan, openschuiven♦voorbeelden:sich in den Gewinn teilen • de winst (onder elkaar) delen -
2 aufteilen
-
3 fächern
fächern♦voorbeelden: -
4 trennen
trennen4 〈 communicatie(media)〉onder-, verbreken♦voorbeelden:ein getrennter Eingang • een aparte ingangauf Dauer, ständig getrennt • duurzaam gescheidengetrennt marschieren, vereint schlagen • (a) van verschillende kanten oprukken, maar verenigd slag leveren; 〈 (b) figuurlijk〉 los van elkaar toch hetzelfde doel nastrevenBegriffe sauber trennen • begrippen zuiver uit elkaar houdenetwas in zwei Teile trennen • iets in twee delen scheiden, verdelen, iets in tweeën delen〈 taalkunde〉 nach Silben trennen • in lettergrepen verdelen, splitsendie Person von der Sache trennen • persoon en zaak uit elkaar houdendas Trennende zwischen den Menschen • (dat) wat de mensen scheidt3 loslaten, zich losmaken, opgeven ⇒ laten varen, van zich afzetten♦voorbeelden:die Mannschaften trennten sich unentschieden 1:1 • de ploegen, teams hebben één-één gelijk gespeeld2 er trennte sich von seiner Frau • hij ging van zijn vrouw weg, af, verliet zijn vrouw3 ich konnte mich nicht trennen • ik kon er niet van loskomen, scheidenich möchte mich von meinem Auto trennen • ik zou van mijn auto af willensich von jeglichem Besitz trennen • van alle bezit afstand doen -
5 aufgliedern
-
6 ausfächern
ausfächernI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉 -
7 ausgeben
-
8 besetzen
besetzen3 afzetten, bezetten ⇒ omboorden, beleggen, garneren -
9 dekonzentrieren
dekonzentrieren1 deconcentreren ⇒ verdelen, spreiden -
10 den Unterricht fächern
-
11 etwas in zwei Teile trennen
etwas in zwei Teile trenneniets in twee delen scheiden, verdelen, iets in tweeën delenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas in zwei Teile trennen
-
12 etwas unter den Kindern teilen
etwas unter den Kindern teilenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas unter den Kindern teilen
-
13 gradieren
-
14 halb
1 half, voor de helft2 gedeeltelijk ⇒ onvolledig, onvolkomen♦voorbeelden:nichts Halbes und nichts Ganzes sein • vis noch vlees zijnhalb und halb, halbe-halbe machen • in twee gelijke delen verdelen, samsam, fifty-fifty doenmit halber Stimme sprechen • op gedempte toon sprekenauf halbem Wege • halverwegehalb fest • geleiachtigdas ist halb so schlimm • dat is helemaal niet zo ergnur halb bei der Sache sein • er niet voor de honderd procent bij zijn -
15 in Gruppen teilen
in Gruppen teilenin groepen in-, verdelen -
16 nach Silben trennen
nach Silben trennenin lettergrepen verdelen, splitsen -
17 parzellieren
parzellieren -
18 pigmentieren
pigmentierenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
19 quadrieren
-
20 quotisieren
quotisieren1 naar verhouding verdelen, quot(is)eren
- 1
- 2
См. также в других словарях:
verdelen — prati … Woordenlijst Sranan
The Asylum Seeker — De asielzoeker … Wikipedia