-
1 arretieren
arretieren♦voorbeelden: -
2 festlegen
-
3 Geld festlegen
geld vastzetten, beleggen -
4 abspannen
-
5 ansetzen
ansetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 beginnen, vormen5 aanzetten, vormen7 ramen, begroten♦voorbeelden:das Glas ansetzen • het glas aan de mond zetten6 eine Besprechung auf, für den nächsten Tag ansetzen • een bespreking voor de volgende dag vaststellen9 eine Bowle, einen Likör ansetzen • een bowl, likeur bereiden¶ 〈 figuurlijk〉 den Hebel an der richtigen Stelle ansetzen • iets goed, op de juiste manier aanpakken♦voorbeelden:1 Kalk, Zahnstein setzt sich an • kalk, tandsteen zet aan -
6 die Waage arretieren
-
7 einbetonieren
einbetonieren1 in beton inbedden, vastzetten -
8 eingipsen
-
9 einlagern
einlagern -
10 festsetzen
-
11 feststellen
-
12 klemmen
klemmen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 (zich) klemmen ⇒ knellen, kneuzen1 achter iets heen zitten, (met ijver) aanpakken♦voorbeelden: -
13 verkeilen
-
14 verspannen
verspannen1 (goed) bevestigen, vastzetten
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский