-
1 vaartuig
baporDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > vaartuig
-
2 судно
vaartuig, schip -
3 cushioncraft
n. hovercraft, luchtkussenvoertuig, voertuig of vaartuig dat op land of water door krachtige ventilatoren van onder het voertuig of vaartuig wordt voortbewogen -
4 корабль
schip, vaartuig -
5 судно
-
6 boat
n. schip, boot; schaal--------v. uit varen/roeien/zeilen gaanboat1[ boot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (open) boot ⇒ vaartuig, (dek)schuit, sloep3 (jus/saus)kom♦voorbeelden:miss the boat • de boot missen, zijn kans voorbij laten gaan〈 informeel〉 rock the boat • de boel in het honderd sturen, spelbreker zijn————————boat2〈 werkwoord〉1 in een boot varen ⇒ uit varen/roeien/zeilen gaan♦voorbeelden: -
7 conveyancing
n. overbrengen, vervoer, overdracht; vaartuig, voertuig -
8 craft
n. bekwaamheid (om iets te maken of creëren); creatief project; boot, vliegtuig; sluwheid, ssheid; beroep, vak, bezigheid--------v. met de hand vervaardigen of makencraft1[ kra:ft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————craft2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: craft〉 -
9 landing craft
landingsvaartuig, landingsschip (plat vaartuig, gebruikt voor aanvoer van troepen van boot naar de kust)landing craft〈 leger〉 -
10 patrol boat
n. patrouillebootpatrol boat1 patrouilleboot/vaartuig -
11 sealer
-
12 ship
n. schip--------v. zenden, afzenden; sturen; per schip vervoeren; per schip sturen; bemannen (van een schip)ship1[ sjip] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:take ship • aan boord gaan————————ship2〈 shipped〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verschepen ⇒ (per schip) verzenden/vervoeren2 aan boord nemen, laden♦voorbeelden:3 ship water • water maken/binnenkrijgen¶ ship off • wegsturen/zenden -
13 unship
[ unsjip] 〈 unshipped〉 -
14 vessel
n. schip, boot; reservoir, bloedvat[ vesl] 〈 formeel〉 -
15 watercraft
n. boot, schip; vaartuig; het varen -
16 bateau
bateau1 [baatoo]〈m.〉1 boot ⇒ schip, vaartuig♦voorbeelden:bateau à rames • roeibootbateau de rivière • binnenschipbateau à vapeur • stoombootbateau à voiles • zeilbooten bateau • met de boot————————bateau2 [baatoo]1. mboot, schip2. adj -
17 échouer
échouer [eesĵoe.ee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) niet slagen, zakken2) mislukken, mislopen3) stranden [schip]4) belanden, terechtkomen2. s'échouerv -
18 patrouilleur
patrouilleur [paatroejur]〈m.〉♦voorbeelden:m2) patrouillevliegtuig, -vaartuig -
19 vaisseau
-
20 barge
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Fahrzeug — Vehikel; Verkehrsmittel; Gefährt; Fahrmaschine; Fahrgerät * * * Fahr|zeug [ fa:ɐ̯ts̮ɔy̮k], das; [e]s, e: Apparat, Maschine, größere Vorrichtung, mit der man fahren und mit der man fahrend Menschen und Lasten befördern kann: er hat mit seinem… … Universal-Lexikon
Fahrzeug — Sn std. (17. Jh., Bedeutung 19. Jh.) Stammwort. Seit dem Ende des 17. Jhs. übernommen aus ndd. fārtüg, nndl. vaartuig Schiff (aus fahren und Zeug). Die alte Bedeutung von Fahrzeug ist ebenfalls Schiff ; erst seit dem 19. Jh. ist es als Fuhrwerk,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
fahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
widerfahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
auffahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
zusammenfahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
herumfahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
zurückfahren — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
Fahrer — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
fahrig — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
fahrlässig — fahren: Das gemeingerm. Verb mhd. varn, ahd. faran, got. faran, engl. to fare, schwed. fara geht zurück auf idg. *per »hinüberführen, bringen, kommen, übersetzen, durchdringen« (vgl. ↑ ver...). In anderen idg. Sprachen sind z. B. verwandt griech … Das Herkunftswörterbuch
