-
101 accoutrement
n. (bijkomstig) kledingstuk; oorlogsuitrusting1 (bijkomstig) uitrustingsstuk ⇒ (bijkomstig) kledingstuk/uniformonderdeel2 uitrusting ⇒ kledij, uniform♦voorbeelden: -
102 affair
n. verhouding, affaire; aangelegenheid; zaak[ əfeə]♦voorbeelden:current affairs • lopende zaken, actualiteitenforeign affairs • buitenlandse zakenthat is my affair • dat zijn mijn zaken, dat gaat je niets aana poor affair • niet veel zaaks¶ affair of honour • erezaak, duel -
103 aftereffect
-
104 air
n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen--------v. luchten; waaienair1[ eə]1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht♦voorbeelden:have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken2 airs and graces • aanstellerij, kouwe druktegive oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring2 lucht ⇒ luchtruim, hemel♦voorbeelden:get some (fresh) air • een frisse neus halenin the open air • in (de) open luchtthe plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegenby air • met het vliegtuig, per luchtpost3 be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden wordenthe prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraakover the air • per radiolive on air • van de lucht leven, nauwelijks iets etentread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijnrumours are in the air • het gerucht doet de rondemy plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vasthe was left in the air • hij werd in het ongewisse gelatenshe was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door————————air21 drogen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren♦voorbeelden:3 air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën -
105 airway
n. luchtwegairway -
106 antic
adj. vreemd,exentriek--------n. capriool, dolle streek--------v. ondeugend zijn, capriool, gekke/dolle streek[ æntik] 〈 vaak meervoud〉1 capriool ⇒ gekke/dolle streek2 frats ⇒ grap, klucht -
107 apartment
n. appartement, flat[ əpa:tmənt] -
108 armament
n. bewapening; legersterkte[ a:məmənt] -
109 assembly room
vergaderzaal,aulaassembly room -
110 back street
-
111 biorhythm
n. bioritme (innerlijk ritme bij lichamelijk fisiologisch proces, fisiologisch,emotioneel en intellectueel gedragsritme)[ bajjooriðm] 〈 vaak meervoud〉 -
112 boob
n. flater, stommiteit; sufferd; tietboob1————————boob2 -
113 book debt
-
114 bow door
-
115 bow
n. boog (ook regenboog); buiging ( beleefdheids); voorste roeiriem; strik--------v. zich neerleggen bij; buigen, een buiging maken, een gesnaard instrument bespelenbow1[ bau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging♦voorbeelden:take a bow • applaus in ontvangst nemen2 off/on the (port/starboard) bow • over bakboord/stuurboord————————bow2[ boo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ kromming, curve4 strik————————bow3[ bau]2 buigen ⇒ zich (erbij) neerleggen; zich gewonnen geven♦voorbeelden:1 bow and scrape • vleien, stroop smerenI bow to nobody in this • wat dit betreft ga ik voor niemand opzij→ bow out bow out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————bow4 -
116 braid
n. vlecht; vlechtwerk; band--------v. vlechten; met een lint versierenbraid1[ breed] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 galon ⇒ boordsel, tres♦voorbeelden:2 gold braid • goudgalon, gouden tressen————————braid2〈 werkwoord〉 -
117 carbohydrate
n. koolhydraat[ ka:boo hajdreet, -drət] -
118 cavalry
n. cavalerie[ kævlrie] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord vaak meervoud〉 -
119 chore
n. dagelijkse taak; opdracht[ tsjo:]♦voorbeelden:1 do the chores • het huishouden/werk doenit's a bit of a chore • het is een hele klus -
120 clodhopper
Страницы