-
1 uittrekken
1 [uitdoen] enlever2 [door trekken verwijderen] arracher3 [+ voor][bestemmen] réserver (pour)4 [uittreksel maken; onttrekken aan] extraire5 [uithalen] défaire6 [naar buiten trekken] tirer7 [langer maken] étirer♦voorbeelden:tanden uittrekken • arracher des dents3 een bedrag voor iets uittrekken • affecter un montant à qc.een halve dag uittrekken voor iets • réserver une demi-journée pour faire qc.vocht uittrekken • extraire du liquideeen uitschuiftafel uittrekken • mettre les rallonges à une table7 iets tot een draad uittrekken • étirer qc. jusqu'à la grosseur d'un fil1 [naar buiten trekken] partir -
2 uittrekken
allonger, arracher par violence, destiner, enlever, prolonger, se réfugier -
3 een bedrag voor iets uittrekken
een bedrag voor iets uittrekkenaffecter un montant à qc.Deens-Russisch woordenboek > een bedrag voor iets uittrekken
-
4 een boek uittrekken
een boek uittrekken -
5 een halve dag uittrekken voor iets
een halve dag uittrekken voor ietsréserver une demi-journée pour faire qc.Deens-Russisch woordenboek > een halve dag uittrekken voor iets
-
6 een lade uittrekken
een lade uittrekken -
7 een uitschuiftafel uittrekken
een uitschuiftafel uittrekken -
8 iets tot een draad uittrekken
iets tot een draad uittrekkenétirer qc. jusqu'à la grosseur d'un fil -
9 onkruid uittrekken
onkruid uittrekken -
10 tanden uittrekken
tanden uittrekken -
11 vocht uittrekken
vocht uittrekken -
12 zijn broek uittrekken
zijn broek uittrekken -
13 zijn jas uittrekken
zijn jas uittrekken -
14 zijn schoenen uittrekken
zijn schoenen uittrekken -
15 broek
♦voorbeelden:zijn broek aantrekken • enfiler son pantalondie vrouw heeft de broek aan, draagt de broek • cette femme porte la culottezijn broek uittrekken • enlever son pantalon〈 figuurlijk〉 iemand achter de broek zitten • être toujours sur le dos de qn.hij heeft het in zijn broek gedaan • il a fait dans sa culottezijn hemd in zijn broek stoppen • rentrer sa chemise dans son pantaloniemand voor de broek geven • donner une fessée à qn. -
16 plukken
1 [oogsten] cueillir2 [veren uittrekken; beroven] plumer3 [grijpen] attraper♦voorbeelden:bloemen plukken • cueillir des fleurspluk de dag • profite du moment présent〈 figuurlijk〉 de vruchten van iets plukken • recueillir le fruit de qc.het plukken • la récolte -
17 schoen
♦voorbeelden:met loden schoenen • à contrecoeurzijn schoenen uittrekken • enlever ses chaussuresde schoen zetten • mettre son soulier dans la cheminéeik zou niet graag in zijn schoenen willen staan • je ne voudrais pas être dans sa peau〈 figuurlijk〉 iemand iets in de schoenen schuiven • mettre qc. sur le dos de qn.〈 spreekwoord〉 men moet geen oude schoenen weggooien eer men nieuwe heeft • ± il ne faut pas lâcher la proie pour l'ombre→ link=moed moed -
18 uitdoen
1 [uittrekken] enlever2 [doven] éteindre4 [Algemeen Zuid-Nederlands][rooien] arracher♦voorbeelden:een vlek uitdoen • enlever une tache -
19 uitzwermen
См. также в других словарях:
Adam — Den alten Adam ausziehen (auch ersäufen): ein neuer Mensch werden. In seinen Briefen (Röm 6, 6; Eph 4, 22; Kol 3,9) spricht der Apostel Paulus von dem ›alten Menschen‹ als dem Urheber der Sünde und des Todes und dem ›neuen Menschen‹, d.h. dem in… … Das Wörterbuch der Idiome
Schlafittchen — Jemanden beim Schlafittchen kriegen (auch packen, nehmen, halten): jemanden am Kragen oder Rockzipfel packen, ihn festhalten, erwischen; auch: ihn derb zurechtweisen. Die Herkunft ist nicht ganz sicher geklärt. M. Richey deutete 1743 in seinem… … Das Wörterbuch der Idiome
Haar — 1. An einem Haar zieht man mich hin, wo ich gern bin. – Körte, 2504. 2. Auch ein Haar hat seinen Schatten. – Eiselein, 266; Simrock, 4151. Böhm.: I vlas má svůj stín. (Čelakovsky, 284.) Lat.: Etiam capillus unus habet umbram suam. (Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schamhütlein — 1. Man muss das Schamhütlein ablegen, wenn man zu etwas kommen will. Böhm.: Ostýchavost nepřítel žinosti i zmužilosti. (Čelakovsky, 121.) Frz.: Que honte ne vous fasse point dommage. (Lendroy, 873.) Holl.: Die wat hebben wil, moet de scham… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon