-
1 uitstaan
1 [uitsteken] faire saillie2 [van visnet, geld] être placé3 [van val] être tendu4 [te doen hebben] avoir à faire (avec)♦voorbeelden:uitstaande schulden • dettes en souffrancehet geld staat uit tegen 10 % • l'argent est placé à 10 %wij hebben niets met elkaar uit te staan • nous n'avons rien à faire ensembleII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verduren, verdragen] supporter♦voorbeelden:1 iemand niet kunnen uitstaan • ne pas pouvoir souffrir qn. -
2 uitstaan
dépasser, endurer, souffrir, soutenir, subir, supporter -
3 doodsangsten uitstaan
doodsangsten uitstaan -
4 duizend angsten uitstaan
duizend angsten uitstaan -
5 helse pijnen uitstaan
helse pijnen uitstaan -
6 iemand niet kunnen uitstaan
iemand niet kunnen uitstaanne pas pouvoir souffrir qn. -
7 ik heb nog veel geld uitstaan
ik heb nog veel geld uitstaan -
8 ik kan dat mens niet uitstaan
ik kan dat mens niet uitstaan -
9 angst
♦voorbeelden:angst doorstaan • être en proie à l'anxiétéde angst slaat hem om het hart • l'angoisse le paralysein angst zitten • avoir peurin angst en vrees zitten • vivre dans l'anxiétéuit angst voor • par peur deduizend angsten uitstaan • souffrir mille morts -
10 doodsangst
♦voorbeelden:in doodsangst zitten • se faire un sang d'encre -
11 klokken
1 [de werktijden laten vastleggen] pointer4 [sport en spel][de tijd opnemen] chronométrer♦voorbeelden: -
12 mens
I 〈de〉♦voorbeelden:ik voel me maar een half mens • je ne me sens pas dans mon assiettede inwendige mens versterken • se restaurerik ben ook maar een mens • je ne suis qu'un hommegeen mens • pas un chateen mens van vlees en bloed • un être de chair et de sangdat doet een mens goed • cela fait du bien〈 spreekwoord〉 de mens wikt, God beschikt • l'homme propose, Dieu disposeonder de mensen komen • sortir dans le monde¶ de groetjes mensen! • salut la compagnie!beste mensen • chers amisalle mensen! • juste ciel!ik ben geen mens om … • ce n'est pas mon genre de …II 〈 het〉♦voorbeelden:ik kan dat mens niet uitstaan • je ne supporte pas cette créature -
13 pijn
♦voorbeelden:helse pijnen uitstaan • souffrir comme un damnéeen stekende pijn • une douleur lancinanteiemand pijn doen • faire mal à qn.; 〈 verdriet〉 faire de la peine à qn.pijn doen aan de oren • écorcher les oreillespijn hebben, voelen • avoir malpijn verdoven • assoupir une douleurde pijn verminderen • atténuer la douleurpijn in de buik hebben • avoir mal au ventrepijn in zijn hoofd hebben • avoir mal à la tête〈 spreekwoord〉 wie mooi wil zijn, moet pijn lijden • il faut souffrir pour être beau/belle2 met veel pijn en moeite iets gedaan krijgen • arriver à qc. à grand-peine
Перевод: со всех языков на французский
с французского на все языки- С французского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Французский