-
1 uitkafferen
-
2 uitkafferen
-
3 uitkafferen
разнести; (на)орать на -
4 uitkafferen
gronder, sermonner -
5 uitketteren
→ link=uitkafferen uitkafferen -
6 chew someone('s ass) out
chew someone('s ass) out -
7 chew
n. kauwen--------v. kauwenchew1[ tsjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets dat gekauwd wordt ⇒ (tabaks)pruim, snoepje♦voorbeelden:————————chew2〈 werkwoord〉1 kauwen ⇒ knauwen, pruimen♦voorbeelden:chew over something • iets besprekenchew over/(up)on something • nadenken over iets〈Amerikaans-Engels; informeel〉 don't get chewed up about it • zit daar nu niet over in, maak je daar nu niet druk over -
8 lambaste
v. (iem.) f op zijn donder geven; hekelen -
9 slang
n. slang, dialekt; volkstaal--------v. uitschelden, uitfoeteren, uitkafferen; slang gebruikenslang1[ slæng] 〈zelfstandig naamwoord; ook attributief〉1 slang ⇒ zeer gemeenzame taal; taal van bepaald(e) sociale klasse of beroep; jargon; platte/onbeschofte taal————————slang2〈 werkwoord〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
10 chew out
iemand stevig uitkafferen, iemand er f van langsgeven (bv. "Diana's mom was so angry with Diane when she did not come home by 3.00 AM, she chewed Diane out and grounded her for a week") -
11 lambast someone
iem. uitkafferen, iem. de wind van voren geven -
12 engueulade
-
13 engueuler
-
14 passer une engueulade à qn.
passer une engueulade à qn.Dictionnaire français-néerlandais > passer une engueulade à qn.
-
15 Lumpen
-
16 Schlitten
Schlitten〈m.; Schlittens, Schlitten〉♦voorbeelden:1 Schlitten fahren • sleeën, sleetje rijden¶ 〈 figuurlijk〉 mit jemandem Schlitten fahren • (a) met iemand de vloer aanvegen; (b) iemand uitkafferen -
17 ankotzen
ankotzen♦voorbeelden: -
18 anpfeifen
-
19 heruntermachen
-
20 herunterputzen
Страницы
- 1
- 2