-
1 retrial
n. herhaalde rechtszaak (in rechtbank)[ rie:trajjəl] -
2 time trialist
-
3 trial
adj. experimenteel, op proef--------n. rechtszaak; beproeving, experimenttrial1[ trajjəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (gerechtelijk) onderzoek ⇒ proces, rechtszaak2 proef(neming) ⇒ test, experiment3 poging♦voorbeelden:1 put someone on trial • iemand voor het gerecht/de rechter brengenstand (one's) trial • terechtstaangive someone a trial • het met iemand proberengive something a trial • iets testentake someone/something on trial • iemand/iets op proef nementrials and tribulations • wederwaardigheden, zorgen en problemen————————trial2〈werkwoord; trialled〉 -
4 trier
-
5 triumph
n. overwinning, triomf, sukses--------v. zegevieren, overwinnentriumph1[ trajjəmf] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————triumph2〈 werkwoord〉1 zegevieren ⇒ overwinnen, triomferen2 jubelen ⇒ juichen, victorie roepen♦voorbeelden:1 triumph over difficulties • moeilijkheden overwinnen/te boven komen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский