-
1 spielen
spielenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 glinsteren, schitteren, schijnen4 gebruik maken (van), doen gelden♦voorbeelden:1 Ball spielen • ballen, met de bal spelenBillard spielen • biljartenDame spielen • dammenden Gastgeber spielen • als gastheer optreden, voor gastheer spelenKarten spielen • kaarteneine Schallplatte spielen • een plaat spelen, draaienein Spiel spielen • een spelletje doen, spelenden Unschuldigen spielen • de onschuldige uithangen〈informeel; figuurlijk〉 was wird hier gespielt? • wat is (er) hier aan de gang?3 ins Grüne spielen • naar groen, het groene zwemendie Phantasie, Fantasie spielen lassen • de fantasie de vrije loop laten♦voorbeelden:sich um sein Vermögen spielen • zijn vermogen verspelen -
2 Abgabe
Abgabe〈v.〉1 afgifte, aflevering2 belasting, rechten, heffing ⇒ huur, pacht6 het afvuren, het lossen7 het afleggen, het uitbrengen♦voorbeelden:die Abgabe von Energie • de uitstraling van energieAbgaben an den Staat entrichten • belastingen aan de staat betalenAbgaben auf Alkohol • belasting op alcohol -
3 Bissen
Bissen〈m.; Bissens, Bissen〉1 hap, beet ⇒ hapje; stuk(je), brok♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 jemandem die besten Bissen zuschieben, zustecken • iemand (steeds) alle voordeeltjes toespelen〈 figuurlijk〉 ein fetter Bissen • (een) rijke buit, een voordelig, lucratief zaakje〈 figuurlijk〉 ein harter Bissen • een harde, zware dobber, een moeilijk geval -
4 Peter
Peter〈m.; Peters, Peter〉1 Peter, Piet♦voorbeelden:jemandem den schwarzen Peter zuspielen, zuschieben • iemand de zwartepiet toespelen -
5 abspielen
abspielen1 af-, uitspelen, ten einde toe spelen2 afspelen, stuk spelen1 zich afspelen ⇒ plaatsvinden, gebeuren♦voorbeelden: -
6 adressieren
adressieren♦voorbeelden:¶ den Ball genau adressieren • de bal precies afgeven, toespelen -
7 bedienen
bedienenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 ich bin bedient! • ik heb mijn portie wel gehad!, ik heb er genoeg van!werden Sie schon bedient? • wordt u al geholpen?2 〈 met 2e naamval〉gebruik maken van, gebruiken -
8 den Ball genau adressieren
de bal precies afgeven, toespelenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Ball genau adressieren
-
9 etwas in die Presse spielen
etwas in die Presse spielenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas in die Presse spielen
-
10 zuschlagen
zuschlagen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dicht-, toeslaan2 〈 sport en spel〉toeslaan, toespelen♦voorbeelden:5 auf den, zu dem Preis noch 5% zuschlagen • de prijs nog met 5% verhogen -
11 zuspielen
zuspielen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский