-
21 Blut
〈o.; Blut(e)s〉♦voorbeelden:ruhig Blut! • rustig (maar)!, kalmte!ruhig Blut behalten, kaltes, ruhig Blut bewahren • het hoofd koel houden〈 figuurlijk〉 er hat Blut geleckt • hij heeft er de smaak van beet, te pakken -
22 Einstieg
-
23 Fortuna
-
24 Gaskocher
-
25 Glück
〈o.; Glück(e)s, Glücke〉♦voorbeelden:damit hast du bei mir kein Glück • daarmee hoef je bij mij niet aan te komenGlück muss man, der Mensch haben! • je moet maar boffen, geluk hebben!das Glück lächelt, lacht, winkt jemandem • de fortuin lacht iemand toesein Glück machen • zijn fortuin, het makenjemandem zu der Hochzeit (viel) Glück wünschen • iemand met zijn huwelijk gelukwensen, feliciterenauf gut Glück • op goed gelukein Glück im Unglück • een geluk bij een ongelukin Glück und Unglück • in voor- en tegenspoedvon Glück reden, sagen können • van geluk mogen sprekenzu meinem Glück • gelukkig (voor mij), tot mijn geluk〈 ironisch〉 das hat mir zu meinem Glück (gerade) noch gefehlt! • dat ontbrak er nog (maar) aan!zum Glück • gelukkigmehr Glück als Verstand • meer geluk dan wijsheid -
26 Grund
〈m.; Grund(e)s, Gründe〉2 grond, bodem4 fond, onder-, achtergrond6 〈verouderd; formeel〉(diepste punt van een) dal, laagte♦voorbeelden:es gibt nicht den geringsten, keinen Grund dazu • daar bestaat, is niet de geringste aanleiding toeer hat wenig Grund, sich zu freuen • er is weinig reden voor hem om zich te verheugendas hat schon seine Gründe • daar zijn goede redenen voorauf Grund, aufgrund Ihres Schreibens • naar aanleiding van uw schrijvenaus diesem Grund(e) • om deze redenaus, mit gutem Grund • met reden, terecht, op goede grondendafür gibt es keine Gründe • daar zijn geen redenen, termen voor aanwezig(allen) Grund für eine Sache, zu einer Sache haben • (alle) reden tot iets hebbenseinen Grund in einer Sache haben • zijn oorzaak in iets vindenohne jeden Grund • zonder enige redenohne ersichtlichen Grund • zonder (duidelijk) aanwijsbare oorzaakGründe für und wider • argumenten voor en tegen2 (keinen) Grund (unter den Füßen) haben • (geen) vaste grond, bodem onder de voeten hebbendas Schiff ist auf Grund gelaufen • het schip is aan de grond gelopen3 den Grund (zu einer Sache) legen • het fundament (voor iets) leggen; 〈 ook figuurlijk〉 de grondslag (voor iets) leggenauf Grund, aufgrund 〈 met 2e naamval〉 • op grond, basis van, naar aanleiding van, krachtenseiner Sache auf den Grund gehen • een zaak grondig onderzoeken, nagaanein Gebäude bis auf den Grund abreißen, zerstören • een gebouw met de grond gelijkmakenim Grunde (genommen) • in de grond van de zaakvon Grund auf, aus • door en doorjemanden in Grund und Boden reden • (a) iemand onder de tafel praten; (b) iemand niet aan het woord latensich in Grund und Boden schämen • zich doodschamenetwas in Grund und Boden schießen • iets platschieten, in puin schieten -
27 Grundmauer
Grundmauer〈v.〉♦voorbeelden: -
28 Hand
〈v.; Hand, Hände〉♦voorbeelden:nicht in die hohle Hand! • in geen geval!eine Ausgabe letzter Hand • de meest recente uitgaveeine milde Hand haben • royaal zijndie öffentliche Hand • de regering, staatsfinanciënPolitik der starken Hand • machtspolitiek〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Hand für jemanden abhacken lassen • de hand voor iemand in het vuur (durven) steken(mit) Hand anlegen • (mee)helpen, assisterenjemandes Hand ausschlagen • een huwelijksaanzoek afwijzendie Hände sind mir gebunden • ik kan niets doen, ben machteloosüberall seine Hand, seine Hände im Spiel haben • overal een vinger in de pap hebbendie Hand auf der Tasche halten • gierig zijnHand an sich legen • de hand aan zichzelf slaankeine Hand rühren • geen vinger uitstekenjemandem an die Hand gehen • iemand terzijde staanjemanden an der Hand haben • iemand kennen, iemand bij de hand hebbenjemandem auf etwas die Hand geben • iemand iets plechtig belovenauf der Hand liegen • voor de hand liggenauf die (flache) Hand zahlen • schoon in 't handje gevenHand aufs Herz! • geef het maar eerlijk toe!aus freier Hand zeichnen • vrij tekenenhinter vorgehaltener Hand • in 't geheim, officieuseiner Sache in die Hand, in die Hände arbeiten • iets bevorderen, in de hand werkenin schlechte Hände geraten • in verkeerde handen komenjemandem etwas in die Hand versprechen • iemand iets plechtig belovenmit eigener Hand • eigenhandigmit leichter Hand • zonder moeite〈 figuurlijk〉 etwas mit der linken Hand machen, erledigen • iets met één hand doen, zonder enige moeite doenunter der Hand verkaufen • onder(s)hands verkopenvon Hand, mit der Hand • handmatigvon zarter Hand etwas bekommen • iets van een meisje krijgenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand levenetwas von langer Hand vorbereiten • iets lang en nauwgezet voorbereidenzu Händen (von) Herrn Müller • ter attentie van dhr. Müllerjemandem etwas zu treuen Händen übergeben • iemand iets in bewaring geven, toevertrouwen om te bewarenzur rechten Hand • aan de rechterkantjemandem zur Hand gehen • iemand (een handje) helpenzur Hand sein • bij de hand zijn〈 spreekwoord〉 besser einen Spatz in der Hand, als eine Taube auf dem Dache • één vogel in de hand is beter dan tien in de lucht; beter een half ei dan een lege dop -
29 Hand aufs Herz
Hand aufs Herz!geef het maar eerlijk toe! -
30 Herweg
-
31 Himmel
Himmel〈m.; Himmels, Himmel〉♦voorbeelden:unter freiem Himmel • in de open luchtam politischen Himmel • op politiek terreinso weit der Himmel reicht • zover het oog reiktder Turm ragt in den Himmel hinein • de toren rijst ten hemeletwas fällt nicht einfach vom Himmel • iets gebeurt niet zo maarjemandem hängt der Himmel voller Geigen • iemand is in de zevende hemelaus allen Himmeln fallen • helemaal gedesillusioneerd worden〈 informeel〉 Gott im Himmel! • wel allemachtig!etwas schreit, 〈 informeel〉stinkt zum Himmel • iets schreit ten hemel, iets is hemeltergendHimmel und Hölle in Bewegung setzen • hemel en aarde bewegenHimmel und Hölle spielen • hinkelen〈 informeel〉 Himmel, Kreuz, Donnerwetter! • alle donders nog an toe!〈 informeel〉 (ach) du lieber Himmel! • och hemel!, hemeltje!〈 informeel〉 das mag der Himmel wissen! • dat mag Joost weten!um (des) Himmels willen • in 's hemelsnaam -
32 Hörer
Hörer〈m.; Hörers, Hörer〉♦voorbeelden: -
33 Kauf
〈m.; Kauf(e)s, Käufe〉♦voorbeelden:einen Kauf tätigen • een koop sluitenKauf auf Raten • koop op afbetalingzum Kauf anbieten • te koop aanbieden -
34 Kocher
-
35 Kuckuck
Kuckuck〈m.; Kuckucks, Kuckucke〉3 〈 schertsend〉gerechts-, deurwaarderszegel♦voorbeelden:2 hol dich der Kuckuck! • de duivel mag je halen!bei ihnen ist der Kuckuck los • bij hen staat alles op steltendas mag der Kuckuck wissen • dat mag Joost wetenzum Kuckuck (noch mal)! • verdomd (nog aan toe)!mein ganzes Geld ist zum Kuckuck • al mijn geld is naar de bliksem -
36 Mal
Mal1〈o.; Mal(e)s, Male〉1 maal, keer♦voorbeelden:ein paar Mal(e) • een paar keerunzählige Mal(e) • ontelbare, talloze kerenverschiedene Mal(e) • verscheidene kereneinige, etliche Mal(e) • enige malenjedes Mal • telkens, elke, iedere keermanch liebes Mal, manches (liebe) Mal • menigmaalbeim ersten, letzten Mal(e) • de eerste, laatste keerMal für Mal • keer op keermit einem Mal(e) • opeensvon Mal zu Mal • keer op keerzu verschiedenen, wiederholten Malen • herhaaldelijkzum ersten, letzten Mal(e) • voor de eerste, laatste keerzum x-ten Mal(e) • voor de zoveelste keerein für alle Mal(e) • eens voor altijdein oder, und das andere Mal • af en toe————————Mal2〈o.; Mal(e)s, Male of Mäler〉1 teken, vlek ⇒ litteken, moedervlek2 gedenkteken, monument3 grensteken, -paal4 〈 sport en spel〉honk, rugbydoel -
37 Mann
Mann1〈m.; Mann(e)s, Männer〉♦voorbeelden:ein Mann der Tat • een man van de daad〈 sport en spel〉 der freie Mann • de vrije man, de liberoein ganzer Mann • een flinke ventder kluge Mann baut vor • voorkomen is beter dan genezen〈 informeel〉 mein lieber Mann! • mijn beste kerel!der schwarze Mann • de boeman〈 informeel〉 den starken Mann markieren, mimen, spielen • de branie, durfal uithangen〈 informeel〉 ein toter Mann sein • afgedaan hebben, uitgerangeerd zijndas (er)nährt seinen Mann • daar kun je van rondkomener hat seinen Mann gefunden • hij heeft zijn evenknie gevondenseinen Mann stehen, stellen • zijn mannetje staan〈 scheepvaart〉 alle Mann an Deck! • alle hens aan dek!etwas an den Mann bringen • iets aan de man brengender Mann im Mond • het mannetje van de maanmit Mann und Maus untergehen • met man en muis vergaanwie ein Mann • als één man〈 spreekwoord〉 ein Mann, ein Wort • een man een man, een woord een woord————————Mann2〈m.; Mann(e)s, Mannen〉 〈 geschiedenis〉1 leenman, vazal -
38 Mann Gottes
Mann Gottes!god nog an toe! -
39 Mist
〈m.; Mist(e)s〉2 〈informeel; pejoratief〉rommel, troep, rotzooi3 〈informeel; pejoratief〉onzin, nonsens4 〈informeel; pejoratief〉toestand, gedoe, gelazer♦voorbeelden:4 Mist bauen • slecht werk leveren, er een puinhoop van makenso ein Mist! • wat een toestand, ellende!〈 informeel〉 Mist machen • drukte, ophef maken -
40 Ruhezustand
См. также в других словарях:
Toe — Toe, n. [OE. too, taa, AS. t[=a]; akin to D. teen, G. zehe, OHG. z[=e]ha, Icel. t[=a], Sw. t[*a], Dan. taa; of uncertain origin. [root]60.] 1. (Anat.) One of the terminal members, or digits, of the foot of a man or an animal. Each one, tripping… … The Collaborative International Dictionary of English
toe — [tō] n. [ME to < OE ta, earlier tahe, akin to Ger zehe < IE base * deik̑ , to show > TEACH, L dicere, to say, digitus] 1. a) any of the five jointed parts at the front of the human foot; digit b) the forepart of the human foot c) the… … English World dictionary
Toe — Toe, v. i. To hold or carry the toes (in a certain way). [1913 Webster] {To toe in}, to stand or carry the feet in such a way that the toes of either foot incline toward the other. {To toe out}, to have the toes of each foot, in standing or… … The Collaborative International Dictionary of English
Toe — Toe, v. t. [imp. & p. p. {Toed}; p. pr. & vb. n. {Toeing}.] To touch or reach with the toes; to come fully up to; as, to toe the mark. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
toe — UK US /təʊ/ verb [T] ● toe the line Cf. toe the line … Financial and business terms
toe — ► NOUN 1) any of the five digits at the end of the foot. 2) the lower end, tip, or point of something. ► VERB (toes, toed, toeing) ▪ push, touch, or kick with one s toes. ● make someone s toes curl … English terms dictionary
toe-in — toe′ in n. aum the slight forward convergence given to the front wheels of an automobile to improve steering qualities • Etymology: 1925–30 … From formal English to slang
toe-in — [tō′in΄] n. nearly parallel alignment of the front wheels of a motor vehicle such that the front edges are slightly closer together and so provide necessary tension on the steering linkage … English World dictionary
Toe — This article is about the body part. For other uses, see Toe (disambiguation). Ring toe redirects here. For the ring designed to be worn on a toe, see Toe ring. Toes Toes on the foot. The innermost toe (bottom left in image), which is normally… … Wikipedia
toe — /toʊ / (say toh) noun 1. (in humans) one of the terminal members or digits of the foot. 2. an analogous part in other animals. 3. the forepart of the foot or hoof of a horse or the like. 4. a part, as of a stocking or shoe, to cover the toes. 5.… …
toe — noun ADJECTIVE ▪ big ▪ The shoe pressed painfully against her big toe. ▪ little, pinky (AmE) ▪ bare ▪ Under his bare toes the … Collocations dictionary