Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

tendre+la+perche

  • 1 hand

    1  main 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   aan handen en voeten gebonden • pieds et poings liés
         op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattes
         〈 figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren • se défendre pied à pied
         in andere handen komen • changer de main
         aan de beterende hand zijn • être en voie de guérison
         〈 figuurlijk〉 in de dode hand • de mainmorte
         een gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuse
         een gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compter
         die zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mains
         gouden handen hebben • avoir des doigts de fée
         met harde hand opvoeden • élever à la dure
         (iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)
         bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en haut
         van hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.
         niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides
         〈 figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand • un dessin à main levée
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambe
         met losse handen rijden • rouler sans les mains
         iemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.
         〈 figuurlijk〉 in slechte handen vallen • tomber entre de mauvaises mains
         de sterke hand • (les agents de) la force publique
         de politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tendue
         met vaste hand • d'une main assurée
         met vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poigne
         in vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mains
         de vlakke hand • la paume
         dat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortune
         de handen vol hebben • 〈 letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈 figuurlijk〉 avoir un travail fou
         in vreemde handen overgaan • passer en d'autres mains
         de handen vrij hebben • avoir les coudées franches
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.
         〈 figuurlijk〉 met de warme hand geven • donner de son vivant
         aan de winnende hand zijn • être en train de gagner
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • avec tact
         〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort
         〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen branden • se casser le nez
         de handen dichtknijpen • serrer les poings; 〈 figuurlijk〉 se frotter les mains
         iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.
         iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.
         zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main
         〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • ±couvrir qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.
         〈 figuurlijk〉 de handen ineenslaan • unir ses efforts
         〈 figuurlijk〉 mijn handen jeuken • la main me démange (de frapper)
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • arracher des applaudissements
         de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.
         〈 figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen • baisser les bras
         de hand lezen • lire (dans) les lignes de la main
         de hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.
         hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds
         〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez
         〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand ophouden • faire la manche
         elkaar de hand reiken • 〈 letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main
         iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.
         de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvrage
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • mettre fin à ses jours
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • s'en prendre à soi-même
         〈 figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken • mettre la main à la pâte
         〈 figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken • j'en mettrais ma main au feu
         〈 figuurlijk〉 de hand over het hart strijken • se montrer indulgent
         zijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout
         〈 figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen • demander la main d'une jeune fille
         〈 figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken • se salir les mains
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • s'en laver les mains
         〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.
         mijn hand erop! • c'est promis!
         handen omhoog! • haut les mains!
         streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlement
         handen thuis! • bas les pattes!
         〈 figuurlijk〉 aan de hand van • d'après
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.
         hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main
         iets aan de hand hebben • 〈 bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈 betrokken bij〉 être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la main
         in de handen klappen • battre des mains
         in handen vallen van de politie • tomber aux mains de la police
         goed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniable
         zijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mains
         iemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand • remettre sa vie entre les mains de Dieu
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • avoir une voiture bien en main
         iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main
         〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven • il peut se frotter les mains
         〈 figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand • c'est toi qui décides
         hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lune
         met de handen werken • travailler de ses mains
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • s'arracher les cheveux
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • saisir l'occasion
         〈 figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten • garder les mains dans les poches
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeur
         met de hand genaaid • cousu (à la) main
         zich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa poche
         iets om handen hebben • avoir qc. à faire
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand op handen dragen • ±être en admiration devant qn.
         op (met) de hand wassen • laver à la main
         de hand op de knip houden • être près de ses sous
         hand over hand toenemen • aller en augmentant
         iemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)
         iets ter hand nemen • 〈 letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈 figuurlijk〉 entreprendre qc.
         iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travail
         er komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)
         uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la main
         uit de hand lopen • dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper
         uit de eerste hand • de première main
         vlug van de hand gaan • se vendre comme des petits pains
         iets van de hand doen • écouler qc.
         van hand tot hand gaan • passer de main en main
         〈 juridisch〉 gift van hand tot hand • don de la main à la main
         〈 figuurlijk〉 voor de hand wegnemen • prendre ce qui est devant soi
         〈 figuurlijk〉 dat ligt voor de hand • ça va de soi
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden • rouler sans les mains
         geen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touché
         〈 figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien • n'y voir goutte
         het zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • être débordé de travail
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • à plusieurs mains l'ouvrage avance
    wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?
         alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'était
         iets in de hand werken • aider à qc.
         dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crime
         iemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côté
         op iemands hand zijn • être du côté de qn.
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • prendre tout au sérieux
         op handen zijn • être imminent
         van de hand in de tand leven • vivre au jour le jour
         een voorstel van de hand wijzen • repousser une proposition
         beschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusations
         een uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation
    → link=vogel vogel

    Deens-Russisch woordenboek > hand

  • 2 протянуть руку помощи

    v
    1) gener. tendre la perche, tendre la main à (qn) (кому-л.)
    2) liter. tendre la main

    Dictionnaire russe-français universel > протянуть руку помощи

  • 3 podat komu pomocnou ruku

    podat komu pomocnou ruku
    tendre la perche à q. (přen..)
    prêter la main à q. (.)
    tendre à q. une main secourable
    prêter à q. une main secourable

    Tschechisch-Französisch Wörterbuch > podat komu pomocnou ruku

  • 4 corda

    cor.da
    [k‘ɔrdə] sf corde. cordas vocais cordes vocales. dar corda num relógio remonter une montre. ficar com a corda no pescoço se mettre la corde au cou. instrumento de cordas instrument à cordes. pular corda sauter à la corde.
    * * *
    [`kɔrda]
    Substantivo feminino corde féminin
    (de relógio, brinquedo) ressort masculin
    corda de saltar corde à sauter
    cordas vocais cordes vocales
    dar corda a remonter
    * * *
    nome feminino
    2 MÚSICA cordes pl.
    instrumento de cordas
    instrument à cordes
    3 (do relógio) remontoir m.
    dar corda ao relógio
    remonter sa montre
    4 (da roupa) corde à linge
    5 ANATOMIA corde
    cordas vocais
    cordes vocales
    corde sensible
    tendre la perche à quelqu'un
    avoir le couteau sous la gorge
    être un moulin à paroles

    Dicionário Português-Francês > corda

  • 5 toque

    to.que
    [t‘ɔki] sm 1 toucher. 2 son, battement, sonnerie. a toque de caixa tambour battant. toque de sinos sonnerie.
    * * *
    [`tɔki]
    Substantivo masculino (contato) coup masculin
    (som) coup masculin de sonnette
    * * *
    nome masculino
    1 (com os dedos) toucher
    2 (som) son
    3 (de telefone) sonnerie f.
    4 (com pincel) retouche f.; touche f.
    5 ( vestígio) touche f.
    um toque de ironia
    une touche d'ironie
    tendre la perche à quelqu'un

    Dicionário Português-Francês > toque

  • 6 дать повод

    v
    1) gener. donner naissance (чему-л.), tendre la perche (для шутки и т. д.)

    Dictionnaire russe-français universel > дать повод

  • 7 провоцировать

    * * *
    v
    1) gener. (обуславливать, порождать) déclencher (Notre rêve est de découvrir le phénomène qui déclenche la crise épileptique.), tendre la perche (offrir à quelqu’un l’occasion d’aborder un sujet), provoquer (à faire qch)
    2) colloq. chercher
    3) liter. catalyser

    Dictionnaire russe-français universel > провоцировать

  • 8 iemand de reddende hand toesteken

    iemand de reddende hand toesteken
    tendre la perche à qn.

    Deens-Russisch woordenboek > iemand de reddende hand toesteken

  • 9 Musí se mu podat pomocná ruka.

    Musí se mu podat pomocná ruka.
    Il faut lui tendre la perche.

    Tschechisch-Französisch Wörterbuch > Musí se mu podat pomocná ruka.

  • 10 poskytnout komu příležitost, jak se dostat z nesnází

    poskytnout komu příležitost, jak se dostat z nesnází
    tendre la perche à q. (přen..)

    Tschechisch-Französisch Wörterbuch > poskytnout komu příležitost, jak se dostat z nesnází

  • 11 pono

    pōno, ĕre, pŏsŭi, pŏsĭtum - tr. -    - posivi (arch.) = posui. [st1]1 [-] placer, établir, fixer, mettre, poser; disposer, arranger; instituer, établir.    - ponere artus in littore, Virg.: [mettre ses membres sur le rivage] = s'étendre sur le rivage.    - ponere ante oculos: placer sous les yeux.    - ponere gladium ad caput, Sen.: placer un glaive à son chevet.    - ponere caput suum periculo, Plaut.: exposer sa vie aux dangers, jouer sa tête.    - ponere se toro, Ov.: s'étendre sur un lit.    - ponere ova, Col.: pondre.    - ubi pedem poneret non habebat, Cic. Fin. 4: (la Sagesse) n'avait pas où s'arrêter.    - ponere aliquem principem, Nep.: placer qqn comme chef.    - te ipsum frustraberis si non me in eo principem posueris, Nep.: tu te nuiras à toi-même si tu ne me fais pas chef de l'entreprise.    - ponere leges: fixer des lois. [st1]2 [-] planter; ériger, dresser, bâtir, construire.    - ponere piros, Virg.: planter des poiriers.    - ponere semina, Virg.: semer.    - positus: bâti, placé, situé.    - Roma in montibus posita, Cic. Agr. 2: Rome bâtie sur des montagnes.    - Delos in Aegaeo mari posita, Cic.: Délos située dans la mer Egée.    - portus ex adverso urbi positus, Liv. 45, 5: port situé en face de la ville (de Rhodes).    - ponere statuam alicui, Phaedr.: élever une statue à qqn. [st1]3 [-] mettre au tombeau, enterrer.    - ponere terrā: ensevelir. [st1]4 [-] poser comme gage, proposer comme prix; au fig. risquer.    - ponere (pignus): faire une gageure, gager.    - pono pallium, Plaut.: je gage mon manteau.    - ponere vitam pigneri, Plaut.: donner sa vie en gage. [st1]5 [-] dresser (la table), mettre sur la table, servir.    - ponere mensam, Hor.: dresser la table.    - ita ponito, Cato.: sers ainsi.    - invitas ad aprum, ponis mihi porcum, Mart.: tu m'invites à manger du sanglier et tu me sers du porc.    - pone ad Trebium, Juv. 5: sers Trébius. [st1]6 [-] déposer, placer (de l'argent).    - ponere pecuniam in praedio, Cic.: placer son argent dans les terres. [st1]7 [-] au fig. employer, utiliser, appliquer, consacrer, passer (le temps).    - ponere totum diem, Cic.: passer la journée entière.    - ponere mensem in reditu, Cic.: mettre un mois à revenir.    - ponere omnem curam, Cic.: appliquer tous ses soins.    - quo ponam tempora modo? Ov.: comment dois-je employer mes loisirs? [st1]8 [-] mettre dans, mettre au nombre de, compter parmi, faire consister dans, faire dépendre de; au passif: dépendre de, reposer sur.    - ponere mortem in malis, Cic.: mettre la mort au nombre des maux.    - ponere aliquid in crimine, Cic.: regarder qqch comme un crime.    - ponere aliquid in gloriā, Liv.: regarder qqch comme un honneur.    - ponere aliquid in beneficii loco, Cic. Fam. 15: considérer qqch comme un bienfait.    - ponere in vitiis, Nep.: mettre au nombre des vices.    - positum esse in + abl.: consister en, dépendre de.    - in te positum est ut: il dépend de toi que. [st1]9 [-] mettre en avant, exposer, représenter; avancer, prétendre, soutenir, affirmer, poser une question, proposer un sujet.    - nunc hominem ponere, nunc deum, Hor.: représenter tantôt un homme, tantôt un dieu.    - Orphea in medio posuit, Virg.: au milieu, il avait représenté Orphée.    - ponere tabulam pictam, Plin.: représenter un tableau.    - ponere aliquid in certo: affirmer qqch comme certain    - caput periculo ponere, Plaut.: exposer sa vie au danger. [st1]10 [-] supposer, admettre.    - ponere vitae brevis signa raros dentes, Plin.: poser en principe que la rareté des dents présage une vie courte. [st1]11 [-] poser, déposer, mettre bas, mettre à l'écart, abandonner, quitter, laisser, laisser de côté, renoncer à.    - ponere arma (= deponere arma): déposer les armes.    - testamenti tabulas in aerario ponere, Caes.: déposer aux archives le texte d'un testament.    - ponere tunicam: quitter la tunique.    - vitam propera ponere, Plaut. Curc.: prépare-toi à quitter la vie.    - ponere vitia, Cic. de Or. 3: se corriger de ses défauts.    - ponere dolorem, Cic. Tusc. 3: laisser la douleur.    - ut omnem pro me metum ponas, Plin. Ep. 5, 6: pour te délivrer de toute crainte à mon sujet.    - pone moras et studium lucri, Hor. C. 4: ne tarde pas et ne recherche aucun intérêt. [st1]12 [-] absol. - cesser, se reposer; tomber, se calmer (en parl. du vent).    - quum fera ponit hiems, Stat.: quand cesse le rude hiver.    - zephyri posuere, Virg.: les vents ont cessé de souffler.
    * * *
    pōno, ĕre, pŏsŭi, pŏsĭtum - tr. -    - posivi (arch.) = posui. [st1]1 [-] placer, établir, fixer, mettre, poser; disposer, arranger; instituer, établir.    - ponere artus in littore, Virg.: [mettre ses membres sur le rivage] = s'étendre sur le rivage.    - ponere ante oculos: placer sous les yeux.    - ponere gladium ad caput, Sen.: placer un glaive à son chevet.    - ponere caput suum periculo, Plaut.: exposer sa vie aux dangers, jouer sa tête.    - ponere se toro, Ov.: s'étendre sur un lit.    - ponere ova, Col.: pondre.    - ubi pedem poneret non habebat, Cic. Fin. 4: (la Sagesse) n'avait pas où s'arrêter.    - ponere aliquem principem, Nep.: placer qqn comme chef.    - te ipsum frustraberis si non me in eo principem posueris, Nep.: tu te nuiras à toi-même si tu ne me fais pas chef de l'entreprise.    - ponere leges: fixer des lois. [st1]2 [-] planter; ériger, dresser, bâtir, construire.    - ponere piros, Virg.: planter des poiriers.    - ponere semina, Virg.: semer.    - positus: bâti, placé, situé.    - Roma in montibus posita, Cic. Agr. 2: Rome bâtie sur des montagnes.    - Delos in Aegaeo mari posita, Cic.: Délos située dans la mer Egée.    - portus ex adverso urbi positus, Liv. 45, 5: port situé en face de la ville (de Rhodes).    - ponere statuam alicui, Phaedr.: élever une statue à qqn. [st1]3 [-] mettre au tombeau, enterrer.    - ponere terrā: ensevelir. [st1]4 [-] poser comme gage, proposer comme prix; au fig. risquer.    - ponere (pignus): faire une gageure, gager.    - pono pallium, Plaut.: je gage mon manteau.    - ponere vitam pigneri, Plaut.: donner sa vie en gage. [st1]5 [-] dresser (la table), mettre sur la table, servir.    - ponere mensam, Hor.: dresser la table.    - ita ponito, Cato.: sers ainsi.    - invitas ad aprum, ponis mihi porcum, Mart.: tu m'invites à manger du sanglier et tu me sers du porc.    - pone ad Trebium, Juv. 5: sers Trébius. [st1]6 [-] déposer, placer (de l'argent).    - ponere pecuniam in praedio, Cic.: placer son argent dans les terres. [st1]7 [-] au fig. employer, utiliser, appliquer, consacrer, passer (le temps).    - ponere totum diem, Cic.: passer la journée entière.    - ponere mensem in reditu, Cic.: mettre un mois à revenir.    - ponere omnem curam, Cic.: appliquer tous ses soins.    - quo ponam tempora modo? Ov.: comment dois-je employer mes loisirs? [st1]8 [-] mettre dans, mettre au nombre de, compter parmi, faire consister dans, faire dépendre de; au passif: dépendre de, reposer sur.    - ponere mortem in malis, Cic.: mettre la mort au nombre des maux.    - ponere aliquid in crimine, Cic.: regarder qqch comme un crime.    - ponere aliquid in gloriā, Liv.: regarder qqch comme un honneur.    - ponere aliquid in beneficii loco, Cic. Fam. 15: considérer qqch comme un bienfait.    - ponere in vitiis, Nep.: mettre au nombre des vices.    - positum esse in + abl.: consister en, dépendre de.    - in te positum est ut: il dépend de toi que. [st1]9 [-] mettre en avant, exposer, représenter; avancer, prétendre, soutenir, affirmer, poser une question, proposer un sujet.    - nunc hominem ponere, nunc deum, Hor.: représenter tantôt un homme, tantôt un dieu.    - Orphea in medio posuit, Virg.: au milieu, il avait représenté Orphée.    - ponere tabulam pictam, Plin.: représenter un tableau.    - ponere aliquid in certo: affirmer qqch comme certain    - caput periculo ponere, Plaut.: exposer sa vie au danger. [st1]10 [-] supposer, admettre.    - ponere vitae brevis signa raros dentes, Plin.: poser en principe que la rareté des dents présage une vie courte. [st1]11 [-] poser, déposer, mettre bas, mettre à l'écart, abandonner, quitter, laisser, laisser de côté, renoncer à.    - ponere arma (= deponere arma): déposer les armes.    - testamenti tabulas in aerario ponere, Caes.: déposer aux archives le texte d'un testament.    - ponere tunicam: quitter la tunique.    - vitam propera ponere, Plaut. Curc.: prépare-toi à quitter la vie.    - ponere vitia, Cic. de Or. 3: se corriger de ses défauts.    - ponere dolorem, Cic. Tusc. 3: laisser la douleur.    - ut omnem pro me metum ponas, Plin. Ep. 5, 6: pour te délivrer de toute crainte à mon sujet.    - pone moras et studium lucri, Hor. C. 4: ne tarde pas et ne recherche aucun intérêt. [st1]12 [-] absol. - cesser, se reposer; tomber, se calmer (en parl. du vent).    - quum fera ponit hiems, Stat.: quand cesse le rude hiver.    - zephyri posuere, Virg.: les vents ont cessé de souffler.
    * * *
        Pono, ponis, posui, positum, pen. corr. ponere. Mettre, Poser.
    \
        Accusatorem ponere. Caelius ad Ciceronem. Suborner un accusateur pour deferer aucun.
    \
        Ponere ante oculos rem aliquam. Plin. La ramentevoir, La mettre au devant, Reduire à memoire, Mettre devant les yeulx.
    \
        Ponere in admirandis. Plinius. Raconter entre les choses merveilleuses.
    \
        Ponere aliquid in admiratione. Plin. S'esmerveiller de quelque chose.
    \
        Ponere in aequalitate. Cic. Estimer egualement autant l'un que l'autre.
    \
        Ponere aliquem in aequo duobus summis. Liuius. L'estimer autant que les deux plus grands.
    \
        Positus extra omnem ingenit aleam Cicero. Plin. Qui n'ha point son pareil.
    \
        Amplitudo ac dignitas omnis in virtute posita est. Cic. Gist, Consiste en vertu.
    \
        Animum, curam, cogitationemque suam in omnium laude vndique colligenda ponere. Cic. Mettre, Employer.
    \
        Aras ponere. Virgil. Edifier.
    \
        Posita in auribus omnium virtus alicuius. Cic. De laquelle tout le monde a ouy parler.
    \
        Beneficium apud aliquem bene ponere. Cic. Faire plaisir à un homme qui le vault, et le recongnoistra, et scaura bien rendre.
    \
        Caput ponere. Virgil. Reposer, ou mettre la teste sur le chevet, ou autre chose pour dormir.
    \
        Carinas ponere. Curt. Edifier, Bastir.
    \
        Castella ponere. Caes. Edifier et bastir.
    \
        Castra ponere. Caes. Asseoir le camp.
    \
        Velocis iaculi certamina ponit in vlmo. Virgil. Il attache au sommet d'un orme une longue perche, ayant au bout un gay ou papegau de bois, auquel les archiers tirent de fleiches pour gaigner le pris.
    \
        Ponere pro certo sum veritus. Liu. Je ne l'ay osé escrire asseureement, et pour certain, ne asseurer.
    \
        Ceruicem inflexam ponere. Virg. Cliner la teste pour dormir.
    \
        Posita in coniectura. Cic. Choses desquelles on peult faire quelque conjecture.
    \
        Consilium in fortuna positum. Cic. Gist au vouloir de fortune, C'est à fortune d'en disposer.
    \
        Ponere in contentione rem aliquam. Cic. La mettre en debat.
    \
        - vereor, ne isthaec pollicitatio Te in crimen populo ponat, atque infamiam. Plaut. Que cela ne t'engendre un grand blasme et diffame envers le peuple.
    \
        In nefario crimine, atque fraude capitali aliquid alicui ponere. Cic. Luy imputer à crime, etc.
    \
        In culpa sunt ac suspicione ponendi. Cic. Ils doibvent estre blasmez et souspeconnez.
    \
        Extra omnem culpam, causamque se ponere. Cic. Soy exempter de quelque blasme.
    \
        Curam in re aliqua ponere. Cic. En avoir cure et soing.
    \
        Custodes et limina ponere alicui. Propert. L'enfermer et luy bailler des gardes.
    \
        Custos in frumento publico est positus. Cic. On luy a baillé la charge de, etc.
    \
        Dies multos ponere in rem aliquam. Cic. Employer beaucoup de temps en quelque chose.
    \
        Haud in magno ponam discrimine. Liu. Je ne m'en soulcieray pas beaucoup, si on le croit, ou si on ne le croit pas.
    \
        Domos ponere sub terris. Virgil. Faire et bastir.
    \
        In dubio ponere. Liuius. Revoquer en doubte, Doubter de quelque chose.
    \
        Epulas ponere. Ouid. Mettre viandes sur table.
    \
        Exemplum ponere. Cic. Alleguer un exemple, Raconter.
    \
        Ponam in extremo, quod sentio. Cic. J'escriray à la fin de ma lettre ce que, etc.
    \
        Fidem pignori ponere pro aliquo. Plautus. Obliger sa foy pour aultruy.
    \
        Foedera sunt poneda prius. Propert. Il fault faire les alliances.
    \
        Formidinem improbis ponere. Cic. Leur bailler crainte.
    \
        Maiorem fructum ponere in perpetuitate laudis, quam in celeritate Praeturae. Cic. Estimer estre plus prouffitable.
    \
        Fundamenta ponere. Cic. Faire les fondements.
    \
        Positi in extremis et vltimis gentibus. Cic. Situez.
    \
        Suppliciter posito procubuere genu. Oui. Ils s'agenouillerent.
    \
        Ponere in gloria. Plinius. Estimer gloire et louange, Tourner à gloire.
    \
        Non equidem in gloria posuerim. Plin. Je n'estime pas cela gloire.
    \
        Qui ciuitatis incommodum in gloriam suam ponit. Sallustius. Qui se loue et glorifie d'avoir faict incommodité à la Republique.
    \
        Ponere aliquem in gratia, vel gratiam apud alterum. Cic. Mettre en grace.
    \
        Posita in oculis gratia. Cicero. Un plaisir faict en presence de touts.
    \
        Initia male ponere. Cic. Mal commencer.
    \
        Latus saxo ponere. Valer. Flac. Se coucher sur une roche.
    \
        Neque ego hoc in tua laude pono: alia sunt tua facta, atque consilia summa laude digna. Cic. Je ne compte pas cela parmi tes louanges.
    \
        Ponere in aequa, vel pari laude. Cic. Estimer autant l'un que l'autre. \ Leges ponere. Horat. Faire des loix.
    \
        Ponere in legibus. Cato. Escrire parmi les loix.
    \
        Ciuis hostis loco ponitur. Cic. Est reputé et tenu pour ennemi.
    \
        Ponere loco contumeliae, vel criminis aliquid alteri. Cic. Luy dire quelque chose par reproche, Luy reprocher quelque chose en lieu d'oultrage.
    \
        Ponere in beneficii loco. Cic. Estimer et tenir à grand plaisir.
    \
        Ponere in manu alicuius. Liu. En sa puissance.
    \
        Haec quae in medio posita sunt, commemoro: sunt alia magis occulta furta, quae ille, etc. Cic. Manifestes, et que chascun congnoist.
    \
        Merum ponere in gemma. Ouid. Verser du vin en un vaisseau de pierre precieuse.
    \
        Ponere aliquid in metu. Cic. Craindre.
    \
        Erat tuae virtutis, in minimis tuas res ponere, de Repub. vehementius laborare. Cic. Ne te chaloir pas tant de tes affaires, N'en tenir pas si grand compte, N'en estre point si songneux.
    \
        Positum in more et instituto maiorum. Cic. C'est une chose accoustumee de toute ancienneté.
    \
        Mortem in malis ponere. Cicero. La compter entre les mauvaises choses.
    \
        Quoniam tantum in ea arte ponitis. Cic. Vous vous fiez tant en cest art.
    \
        Ponere multum in fortuna. Cic. Estimer beaucoup de fortune, S'y fier fort.
    \
        Ponere multum in fide alicuius. Cic. Se fier fort en aucun, Estimer beaucoup de sa fidelité.
    \
        Munus bene positum. Liu. Un present et don faict à homme qui en estoit digne, et qui le recongnoistra.
    \
        Niues positae. Horat. Tombees sur terre et assises.
    \
        Nomina rebus ponere. Cic. Bailler nom, Imposer nom.
    \
        De rebus ante oculos positis disputare. Cic. Des choses cleres et manifestes, Où il n'y a nulle doubte.
    \
        Quod erat ante oculos positum. Cic. Dont il ne povoit estre aucun doubte, De quoy on ne povoit doubter.
    \
        Ante oculos ponere sibi. Ouid. Se mettre quelque chose devant les yeulx, Y penser et la considerer.
    \
        Operam ponere. Plaut. Mettre et employer sa peine en quelque chose.
    \
        Bene opera posita. Cic. Peine bien employee.
    \
        Ponere operam alicui. Cic. Entendre à son affaire.
    \
        Opus aliquod ponere. Horat. Faire.
    \
        Orationem longam in aliqua re ponere. Cic. Employer.
    \
        Ponere in ordinem. Varro. Mettre en ordre.
    \
        Otia recte ponere. Horat. Ordonner, Disposer.
    \
        Oua ponere dicitur gallina. Colum. Pondre.
    \
        Pecuniam in aliquo oppido ponere. Cic. L'amasser et serrer.
    \
        Pecuniam ponere. Horat. Bailler à usure et interest.
    \
        Gruibus pedicas, et ponere retia ceruis. Virgil. Tendre aux grues, etc.
    \
        Si in fundo pedem posuisses. Cic. Si tu eusses mis le pied et entré.
    \
        Poni post aliquem. Ouid. Estre postposé à luy, et moins estimé.
    \
        Homines eo animo, vt quaecunque dicendi potestas esset data, in honore atque in beneficio ponerent. Cic. Qui estoyent de telle sorte, que quelque cause qu'on leur apportast à plaider, s'en tenoyent bien fiers et bien prisez.
    \
        Principem aliquem ponere. Cic. L'estimer le plus grand entre autres.
    \
        Ponere in promptu, et Contegere siue abdere, contraria. Cic. Descouvrir, et mettre devant touts.
    \
        Retia ponere. Ouid. Tendre des rets.
    \
        Rudimenta virtutis ponere sub aliquo. Quintil. Faire son apprentissage, Apprendre soubs aucun à estre vertueux.
    \
        Omnem rationem salutis in pecunia ponere. Cic. Mettre tout son salut en l'argent.
    \
        Quum se, siquid postea fraudis aut vitii euenisset, extra omnem culpam, causamque posuisset. Cic. Apres s'estre exempté du danger de povoir estre reprins s'il en advenoit par apres aucune faulte.
    \
        Se totum in re aliqua ponere. Cic. S'y mettre du tout.
    \
        Toro se ponere. Ouid. Se coucher.
    \
        Semina ponere humo. Propert. Semer.
    \
        Sententiam suam ponere. Quintil. Escrire et mettre son opinion.
    \
        In solem ponere. Cato. Mettre au soleil.
    \
        Neque spem ponas me bonae frugi fore. Plautus. N'espere point que, etc.
    \
        Ponere sibi aliquid in spe optima. Cic. Esperer fort bien de quelque chose, L'interpreter en bonne partie.
    \
        Studium suum et officium apud aliquem bene ponere. Cic. Ne perdre pas sa peine à faire plaisir à aucun.
    \
        Tantum studium in eo ponendum non arbitrantur. Cic. Qu'on y doyve employer si grande peine, et y tant travailler.
    \
        Ponere summum bonum in virtute. Cic. Estimer vertu estre le souverain bien.
    \
        Sumptus nusquam melius potest poni. Cic. On ne scauroit mieulx employer son argent qu'en cela.
    \
        Templa, statuas ponere alicui. Virgil. Eslever et dresser, Edifier.
    \
        Tempus et diem ponere. Ouid. Employer son temps.
    \
        Ponere multum temporis in aliquo loco. Cic. Y demourer longuement.
    \
        Ponere aliquid in transuersum. Plin. Mettre de travers.
    \
        Tyrocinium ponere. Liu. Faire son chef d'oeuvre.
    \
        Venenum ponere alicui cum cibo. Liu. L'empoisonner.
    \
        Hoc verbum in quo homine ponimus? Cic. A quel personnage donnons nous ce tiltre?
    \
        Ponere verba alicuius in re aliqua. Plin. Mettre la teneur de ses parolles, et les transcrire de mot à mot.
    \
        Vbicunque posuit vestigia. Cic. Par tout où il est passé.
    \
        Vitam ponere in administratione Reip. Cic. Exposer sa vie.
    \
        Vitem ponere. Colum. Planter.
    \
        Ponere in vitio dictionem aliquam. Cic. L'entendre en maulvaise partie, La tourner en mal.
    \
        In vltimis ponere. Plin. Estimer des moindres.
    \
        Vrbem ponere. Ouid. Edifier.
    \
        In vsu positum. Cic. Dequoy on se sert.
    \
        Positus extra vulgarem vsum. Quintil. Dequoy on n'use point communeement.
    \
        Ponere iubebam de quo quis audire vellet. Cic. Proposer et mettre en avant.
    \
        Quum venti posuere, omnisque repente resedit Flatus. Virgil. Cesserent.
    \
        Ponunt ferocia corda. Virgil. Delaissent leur felon courage, ou S'addoulcissent.
    \
        Ponere de manibus. Cic. Oster de ses mains et mettre en quelque lieu.
    \
        Ambages ponere. Ouid. Venir au poinct.
    \
        Feroces animos ponere. Liu. Delaisser son felon courage.
    \
        Arma poni iubet, fatentes se victos. Liu. Mettre jus.
    \
        Armis positis substitit pars vtraque. Oui. Les armes mises jus.
    \
        Barbam ponere. Sueton. Faire couper sa barbe.
    \
        Ponere caput. Horat. Baisser, Encliner.
    \
        Consilium ponere. Plin. iunior. Delaisser son entreprinse.
    \
        Coronam ponere, luctus gratia. Cic. Desmettre, Mettre jus.
    \
        Curam ponere. Liu. Mettre hors toute crainte et soulci.
    \
        Dolorem ponere. Cic. Delaisser sa douleur et tristesse.
    \
        Seras posuit quum vinea frondes. Virgil. Quand les fueilles des vignes son cheutes.
    \
        Imperium ponere. Martial. Se desmettre de, etc.
    \
        Inuidiam ponere. Cic. Laisser son envie.
    \
        Metum ponere. Plin. iunior. Delaisser crainte.
    \
        Minas ponit mare. Lucret. La mer s'appaise.
    \
        Onus vteri positum est. Ouid. Elle a enfanté.
    \
        Quum perfricuit frontem, posuitque pudorem. Martial. S'est eshonté.
    \
        Spem ponere. Ouid. Perdre toute esperance.
    \
        Tunicam ponere. Cic. Mettre jus.
    \
        Virginitas posita. Ouid. Perdue.
    \
        Vitam ponere. Propert. Mourir.
    \
        Vitia ponere. Cic. Delaisser vices.
    \
        Ponis mihi porcum. Martial. Tu me sers de porceau sur table.
    \
        Ponere freta. Horat. Appaiser et faire cesser la tormente de mer.
    \
        Solers nunc hominem ponere, nunc Deum. Horat. Tu peins maintenant un homme, etc.
    \
        Ponere pallium, aut aliquid aliud. Plaut. Mettre en gage.
    \
        Pone eum esse victum. Terentius. Prends le cas qu'il soit vaincu, Pose le cas, etc.
    \
        Ponunt philosophi. Plin. Ils escrivent que, etc.
    \
        Sed primum positum sit, nosmetipsos commendatos esse nobis. Cic. Tenons pour arresté.
    \
        Est enim totum positum in te. Cic. Il est en toy que la chose se face, ou non, Tout gist en toy.

    Dictionarium latinogallicum > pono

  • 12 string

    string [strɪŋ] (pt & pp strung [strʌŋ])
    1 noun
    (a) (gen → for parcel) ficelle f; (→ on apron, pyjamas) cordon m; (→ for puppet) ficelle f, fil m;
    ∎ a piece of string un bout ou un morceau de ficelle;
    ∎ familiar to have sb on a string mener qn par le bout du nez;
    ∎ to keep sb on a string (in uncertainty) laisser qn dans l'incertitude; (keep control over) tenir qn en laisse;
    ∎ he pulls the strings c'est lui qui tire les ficelles;
    ∎ familiar to pull strings for sb (obtain favours) user de son influence ou faire jouer ses relations pour aider qn□ ; (get job, promotion) pistonner qn;
    ∎ she needs somebody to pull a few strings for her elle a besoin d'être pistonnée ou d'un coup de piston;
    ∎ somebody pulled strings to get him the job il a eu le poste par piston;
    ∎ familiar no strings attached sans condition ou conditions□ ;
    ∎ there are no strings attached cela n'engage à rien
    (b) (for bow, tennis racket, musical instrument) corde f;
    ∎ Music the strings les cordes;
    ∎ to have more than one/a second string to one's bow avoir plus d'une/une seconde corde à son arc
    (c) (row, chain → of pearls) rang m, collier m; (→ of onions, sausages) chapelet m; (→ of visitors, cars) file f;
    ∎ string of beads collier m; Religion chapelet m;
    ∎ a string of islands un chapelet d'îles;
    ∎ a string of fairy lights une guirlande (électrique);
    ∎ she owns a string of shops elle est propriétaire d'une chaîne de magasins;
    ∎ a string of race horses une écurie de course
    (d) (series → of successes, defeats) série f; (→ of lies, insults) kyrielle f, chapelet m;
    ∎ he has a whole string of letters after his name il a toute une kyrielle de diplômes
    (e) Computing & Linguistics chaîne f; Mathematics séquence f
    (f) Botany fil m
    (a) Music (band, instrument, orchestra) à cordes
    (b) (made of string) de ou en ficelle
    (a) (guitar, violin) monter, mettre des cordes à; (racket) corder; (bow) mettre une corde à
    (b) (beads, pearls) enfiler
    (c) (hang) suspendre; (stretch) tendre;
    ∎ Christmas lights had been strung across the street des décorations de Noël avaient été suspendues en travers de la rue;
    ∎ he strung the chain across the gateway il a tendu ou attaché la chaîne en travers de l'entrée
    (d) Cookery (beans) enlever les fils de
    ►► string bag filet m à provisions;
    string band orchestre m à cordes;
    string bass contrebasse f;
    (a) (vegetable) haricot m vert
    (b) American familiar (person) grande perche f, asperge f;
    American Cookery string cheese = sorte de mozzarelle vendue en bâtonnets;
    string orchestra orchestre m à cordes;
    string player musicien(enne) m,f qui joue d'un instrument à cordes;
    string quartet quatuor m à cordes;
    string section les cordes fpl;
    string tie = cordon noué autour du cou et orné d'une boucle;
    Computing string variable variable f alphanumérique;
    string vest tricot m de corps à grosses mailles
    (a) (tag along) suivre (les autres)□ ;
    ∎ do you mind if I string along? est-ce que ça vous gêne si je viens avec vous ou si je vous accompagne?□
    ∎ to string along with sb se ranger à l'avis de qn□ ;
    ∎ he always strings along with everybody else il est toujours d'accord avec tout le monde□
    (person) faire marcher
    (a) (washing, lamps) suspendre (sur une corde);
    ∎ lights were strung out along the runway des lumières s'échelonnaient le long de la piste;
    ∎ armed guards were strung out along the route des gardes armés avaient été postés tout le long du parcours
    ∎ to string sth out faire durer qch;
    ∎ the TV series was strung out over six weeks le feuilleton (de) télé a traîné pendant six semaines
    (a) (beads) enfiler; (words, sentences) enchaîner;
    ∎ he can't string two sentences together il est incapable d'aligner trois mots;
    ∎ she can barely string two words together in French c'est à peine si elle peut faire une phrase en français
    (b) (improvise → story) monter, improviser;
    ∎ we managed to string together some story about missing the last bus on a raconté qu'on avait raté le dernier bus
    (a) (lights) suspendre; (washing) étendre
    (b) familiar (hang → person) pendre□ ;
    ∎ figurative I could string her up! je lui tordrais bien le cou!

    Un panorama unique de l'anglais et du français > string

См. также в других словарях:

  • Tendre la perche à quelqu'un — ● Tendre la perche à quelqu un l aider à sortir d embarras …   Encyclopédie Universelle

  • perche — 1. (pèr ch ) s. f. Poisson d eau douce à nageoires épineuses (perca fluviatilis, L).    Perche goujonnière, ou perche gardonnée, ou gremille, nom d une espèce de perche de rivière. ÉTYMOLOGIE    Picard, percot ; du lat. perca ; qui vient du grec …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • perche — 1. perche [ pɛrʃ ] n. f. • XIIe; lat. perca, gr. perkê ♦ Poisson carnassier (percidés) d eau douce, dont certaines espèces sont très estimées pour leur chair. Elle « apercevait le dos vert sombre d une perche, rayé de noir » (P. Benoit). Perche… …   Encyclopédie Universelle

  • perché — 1. perche [ pɛrʃ ] n. f. • XIIe; lat. perca, gr. perkê ♦ Poisson carnassier (percidés) d eau douce, dont certaines espèces sont très estimées pour leur chair. Elle « apercevait le dos vert sombre d une perche, rayé de noir » (P. Benoit). Perche… …   Encyclopédie Universelle

  • tendre — 1. tendre [ tɑ̃dr ] v. tr. <conjug. : 41> • 980; lat. tendere I ♦ V. tr. 1 ♦ Soumettre (une chose souple ou élastique) à une tension, une traction et la rendre droite. ⇒ bander, raidir. Tendre une chaîne, un élastique. Tendre un arc. Tendre …   Encyclopédie Universelle

  • perche — n.f. Tendre la perche, proposer de venir en aide …   Dictionnaire du Français argotique et populaire

  • Perche canadienne — Perchaude Perche canadienne …   Wikipédia en Français

  • Danger de noyade — Noyade Une noyade est une mort par immersion prolongée dans un liquide, généralement de l eau. La noyade n entraine pas nécessairement la pénétration de grande quantité d eau dans les poumons. La pénétration d eau, même en infime quantité, dans… …   Wikipédia en Français

  • Mort en mer — Noyade Une noyade est une mort par immersion prolongée dans un liquide, généralement de l eau. La noyade n entraine pas nécessairement la pénétration de grande quantité d eau dans les poumons. La pénétration d eau, même en infime quantité, dans… …   Wikipédia en Français

  • Noyade — D après l OMS, « La noyade est une insuffisance respiratoire résultant de la submersion ou de l’immersion en milieu liquide. » [1] …   Wikipédia en Français

  • Noyé — Noyade Une noyade est une mort par immersion prolongée dans un liquide, généralement de l eau. La noyade n entraine pas nécessairement la pénétration de grande quantité d eau dans les poumons. La pénétration d eau, même en infime quantité, dans… …   Wikipédia en Français

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»