-
1 stommerik
→ link=stommeling stommeling -
2 stommerik
-
3 stommerik
-
4 stommerik
I.deBlödmann m [ugs.]II.deDummkopf m -
5 stommerik
n. dummy, idiot, juggins -
6 stommerik
-
7 hij is een ezel/stommerik in het kwadraat
hij is een ezel/stommerik in het kwadraatVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is een ezel/stommerik in het kwadraat
-
8 stommerd
-
9 stommerd
-
10 болван
n1) gener. een hork van een vent, een houten klaas, stommerd, stommerik, suffer, uil, uilskop, uilskuiken2) colloq. knul, loeres3) sl. theemuts -
11 глупец
n1) gener. gek, mal, malloot, zot, domkop, dwaashoofd, nar, os, schaapskop, stommeling, stommerd, stommerik2) colloq. mafketel3) liter. dikkop, eend, eendvogel -
12 дурак
n1) gener. sufferd, zwakzinnig, sukkel, ezelsveulen, idioot, kwibus, nar, os, quibus, uil, zotskap (äóðà), domkop, dommerik, dwaas, dwaashoofd, een zote kerel, gek, onbenul (äóðà), schaapskop, stommerd, stommerik, uilskop, uilskuiken, zot2) colloq. deb (Фламандский), onnozelaar, mafketel -
13 олух
-
14 blockhead
-
15 bûche
bûche [buusĵ]〈v.〉♦voorbeelden:ne pas se remuer plus qu'une bûche • geen vin verroerenil reste là comme une bûche • hij staat daar maar te staan¶ quelle bûche! • wat een stommerik!fhoutblok, blok brandhout -
16 gourde
-
17 huître
-
18 saucisse
-
19 bourrique
bourrique [boeriek]〈v.〉1 ezelin♦voorbeelden:faire tourner qn. en bourrique • iemand hoorndol maken -
20 quelle bûche!
quelle bûche!wat een stommerik!
Страницы
- 1
- 2