-
1 spruiten
1 [voortkomen] spring/result from2 [afstammen] spring/descend from3 [uitlopers krijgen] sprout♦voorbeelden: -
2 spruiten
1 [voortkomen] résulter♦voorbeelden: -
3 spruiten
дать побеги, пустить отростки (ростки); распуститься, прорасти* * *гл.общ. происходить, прорастать, проистекать, пускать побеги, пускать ростки -
4 spruiten
naseDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > spruiten
-
5 spruiten
v. sprout, bud; bloom; grow quickly; cause to sprout -
6 spruiten
1) knoppas2) knopp -
7 spruiten
дать побеги, пустить отростки / ростки; распуститься, прорасти sproot e.OVT.imp. sproten m.OVT.imp. is gesproten VTT.pref. -
8 spruiten
naître -
9 spruiten
nase -
10 hieruit spruiten allerlei moeilijkheden
hieruit spruiten allerlei moeilijkhedenDeens-Russisch woordenboek > hieruit spruiten allerlei moeilijkheden
-
11 de aardappels spruiten uit
de aardappels spruiten uitVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de aardappels spruiten uit
-
12 de planten beginnen te spruiten
de planten beginnen te spruitenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de planten beginnen te spruiten
-
13 er komen nieuwe spruiten aan die plant
er komen nieuwe spruiten aan die plantVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > er komen nieuwe spruiten aan die plant
-
14 hieruit spruiten allerlei moeilijkheden
hieruit spruiten allerlei moeilijkhedenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hieruit spruiten allerlei moeilijkheden
-
15 pa en ma en hun spruiten
pa en ma en hun spruitenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > pa en ma en hun spruiten
-
16 sprout
n. spruitje, scheut; jongen (slang)--------v. (uit)spruiten, uitlopen, opschieten; doen uitspruiten of opschietensprout1[ spraut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spruit ⇒ loot, scheut————————sprout2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 spruit
-
18 проистекать
vgener. vloeien, resulteren, spruiten, voortspruiten (uit-èç) -
19 происходить
vgener. afkomen, afleiden, arriveren, gebeuren, komen, ontspruiten, ontstaan, spelen, spruiten, toegaan, afstammen, gaande zijn, geschieden, omgaan, passeren, plaats hebben, plaatsvinden, stammen, voortspruiten, voorvallen, wedervaren, weervaren, zich toedragen -
20 прорастать
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Sprout — (sprout), v. i. [imp. & p. p. {Sprouted}; p. pr. & vb. n. {Sprouting}.] [OE. sprouten, spruten; akin to OFries. spr[=u]ta, AS. spre[ o]tan, D. spruiten, G. spriessen, Sw. spruta to squirt, to spout. Cf. {Sprit}, v. t. & i., {Sprit} a spar,… … The Collaborative International Dictionary of English
Sprouted — Sprout Sprout (sprout), v. i. [imp. & p. p. {Sprouted}; p. pr. & vb. n. {Sprouting}.] [OE. sprouten, spruten; akin to OFries. spr[=u]ta, AS. spre[ o]tan, D. spruiten, G. spriessen, Sw. spruta to squirt, to spout. Cf. {Sprit}, v. t. & i., {Sprit}… … The Collaborative International Dictionary of English
Sprouting — Sprout Sprout (sprout), v. i. [imp. & p. p. {Sprouted}; p. pr. & vb. n. {Sprouting}.] [OE. sprouten, spruten; akin to OFries. spr[=u]ta, AS. spre[ o]tan, D. spruiten, G. spriessen, Sw. spruta to squirt, to spout. Cf. {Sprit}, v. t. & i., {Sprit}… … The Collaborative International Dictionary of English
Lolium multiflorum — Lolium multiflorum … Wikipedia Español
sprießen — Vst. std. (9. Jh.), mhd. spriezen, ahd. spriozan (Bezeugung unsicher), as. * sprūtan strotzen Stammwort. Aus wg. * spreut a /sprūt a Vst. sprießen , auch in ae. sprūtan, spreotan, afr. sprūta; anord. in sproti Zweig, Stab , gt. vielleicht in… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
sprießen — sprießen: Neben dem starken Verb mhd. spriez̧en »auseinanderwachsen, emporwachsen« stehen ablautend mit gleicher Bedeutung mhd. sprūz̧en, asächs. sprūtan, niederl. spruiten, engl. to sprout, mit anderer Bedeutung schwed. spruta, dän. sprude… … Das Herkunftswörterbuch
