-
1 span
n. breedte, wijdte, vleugelbreedte (v. vliegtuig); (tijds)span(ne); overspanning, spanwijdte--------v. overspannen, overbruggenspan1[ spæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————span2〈werkwoord; spanned〉 -
2 envergure
envergure [ãverguur]〈v.〉1 omvang ⇒ formaat, gewicht, betekenis♦voorbeelden:de grande envergure • grootscheeps, breed opgezetf1) omvang, formaat, gewicht2) vleugelbreedte [vogel]3) spanwijdte [vliegtuig] -
3 размах
ngener. zwaai, spanwijdte (крыльев) -
4 wingspan
n. vleugelwijdte, -spanning; vlucht (v. vogels)wingspan -
5 profondeur
profondeur [proffõdur]〈v.〉1 diepte2 diepzinnigheid ⇒ diepte, diepgang♦voorbeelden:profondeurs de la terre • binnenste van de aardeà deux mètres de profondeur • op twee meter diepteen profondeur • in de diepteen profondeur • grondigf1) diepte3) diepgang -
6 profondeur d'une aile
profondeur d'une aile -
7 span
grootteopleglengtespanwijdte -
8 Spannweite
Spannweite〈v.〉 -
9 spannen
spannen1 spannen, strak zitten ⇒ drukken, knellen♦voorbeelden:auf eine Erbschaft spannen • op een erfenis vlassenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)spannen ⇒ strakker trekken, aanhalen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 den Rahmen sehr weit spannen • het kader zeer breed afbakenen, opzetten1 gespannen zijn, worden, strak worden ⇒ zich spannen, strak gaan staan
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский